Mr. An Magerman komt team versterken

Vanaf 1 september 2022 richten advocatenkantoor Dirk De Keuster en Advocatenkantoor An Magerman een groepering van advocaten op.

An studeerde rechten aan de Universiteit van Antwerpen en promoveerde in 1990. Zij behaalde het aanvullend diploma van geaggregeerde voor secundair en hoger onderwijs van het korte type in 1992. Zij is haar stage in de advocatuur gestart aan de Antwerpse Balie in 1990 en opgenomen op het tableau in 1993. An beschikt derhalve over een ruime ervaring als advocaat.

An zal zich op kantoor toeleggen op bouwdossier.

Raad van State schorst vergunning voor pop-up bar

Dit arrest is belangrijk omdat de Raad van State hierin aanneemt dat de stedenbouwkundige bestemming als agrarisch gebied van de locatie van de pop-up bar ook mee beoordeeld moet worden voor  het verlenen van een andere vergunning dan een omgevingsvergunning. De Raad argumenteert als volgt:

Voorshands wordt aangenomen dat niet alleen in (stedenbouwkundige) omgevingsvergunningen, maar ook in andere individuele overheidsbeslissingen, zoals de bestreden toelating, van de bestemmings-voorschriften van het geldende ruimtelijke uitvoeringsplan of plan van aanleg afgeweken kan worden voor het in artikel 4.4.4, § 1, VCRO bedoelde sociaal-culturele of recreatieve medegebruik.

Op het eerste gezicht dient dergelijk onderzoek te bestaan uit twee stappen. Eerst dient de overheid nauwkeurig te inventariseren welk gebruik er van het betrokken terrein zal worden gemaakt om uit te kunnen maken dat dit effectief sociaal-cultureel of recreatief is (hierna: de eerste stap van de vereiste beoordeling). Vervolgens dient de overheid na te gaan of dit gebruik daadwerkelijk een beperkte impact heeft zodat het de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang brengt.

Raad van State grijpt in : Scoutskamp in La Roche mag blijven doorgaan – Knap staaltje van snelrecht

De Raad van State stelt vast dat de verantwoordelijken van het kamp er niet vooraf van op de hoogte zijn  gebracht dat die maatregel overwogen werd en door de burgemeester niet gehoord zijn voordat hij die beslissing genomen heeft. De Raad van State is bovendien van oordeel dat de maatregel klaarblijkelijk overdreven is ten opzichte van de bezwaren waarop hij steunt.

De timing is toch wel heel scherp. De betrokken burgemeester bracht de beslissing ter kennis van de scouts op 26 juli 2022 om 16.15 om het kampterrein te ontruimten ten laatste op 27 juli 2022 om 16.00. Het schorsingsberoep werd ingeleid op 27 juli 2022. De zitting vond plaats om 16 uur dezelfde dag. De Raad van State nam nog dezelfde dag een beslissing. Rechtspraak kan derhalve wel degelijk efficiënt en uiterst snel verlopen. De Raad van State verdient hiervoor felicitaties. 

De Gemeente La-Roche-en-Ardenne bleef wel afwezig op de zitting.

 

Grondwettelijk Hof buist de Vlaamse Overheid met betrekking tot de eindtermen in het secundair onderwijs.

In de perstekst van het Grondwettelijk Hof staat het volgende te lezen : 

Het Hof brengt allereerst in herinnering dat de door artikel 24, § 1, van de Grondwet gewaarborgde vrijheid van onderwijs inhoudt dat privépersonen naar eigen inzicht onderwijs
kunnen inrichten en laten verstrekken, zowel naar de vorm als naar de inhoud. Die vrijheid kan evenwel worden beperkt, enerzijds, door voorwaarden die de decreetgever in het kader van
de financiering en de subsidiëring van het onderwijs oplegt en, anderzijds, door het recht op onderwijs van het kind. Maatregelen die de vrijheid van onderwijs beperken, moeten volgens
het Hof evenwel adequaat en evenredig zijn ten aanzien van de door de decreetgever nagestreefde doelstellingen.

Volgens het Hof zijn eindtermen een adequaat middel, enerzijds, om de gelijkwaardigheid van de studiebewijzen en diploma’s veilig te stellen en, anderzijds, om de onderlinge gelijkwaardigheid te vrijwaren van het onderwijs verstrekt in de instellingen die ouders en leerlingen vrij kunnen kiezen. Het is volgens het Hof bovendien pertinent om de eindtermen op geregelde tijdstippen aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen en verwachtingen.

Opdat de beperking evenredig zou zijn ten aanzien van die doelstellingen, moet de decreetgever er onder meer over waken dat de onderwijsverstrekkers de mogelijkheid hebben om eventueel leerinhouden te bepalen ter aanvulling op de door de decreetgever vastgestelde minimumdoelen.

Het Hof verwijst naar de adviezen van de Vlaamse Onderwijsraad (de VLOR) en van de afdeling wetgeving van de Raad van State die tijdens de totstandkoming van het bestreden decreet werden uitgebracht en stelt vast dat die adviesorganen ernstige bezorgdheden hebben geuit over de omvang en de gedetailleerdheid van de ontworpen eindtermen. Het Hof stelt eveneens vast dat er tijdens het ontwikkelproces geen decretale verplichting bestond om de globale haalbaarheid van de eindtermen te bewaken. Hoewel de Vlaamse Regering de ontwikkelde en gevalideerde eindtermen achteraf nog heeft bijgestuurd, zijn die bijsturingen volgens het Hof niet van dien aard dat ze zouden kunnen worden beschouwd als fundamenteel  tegemoetkomend aan de bezorgdheden van de VLOR en van de afdeling wetgeving van de
Raad van State.

Het Hof merkt op dat het aantal eindtermen sterk is toegenomen, in vergelijking met de voorheen bestaande eindtermen. Dit is onder meer het gevolg van de ruime reikwijdte van de zestien sleutelcompetenties, op basis waarvan de bestreden eindtermen werden ontwikkeld, en van het ontbreken van een methode om bij de ontwikkeling van de eindtermen de globale haalbaarheid ervan te bewaken. De bij de formulering van de eindtermen gehanteerde systematiek heeft bovendien geleid tot een zeer gedetailleerde opsomming van deelaspecten (kenniselementen, dimensies, beheersingsniveaus, …) van die eindtermen en maakt elke afzonderlijke eindterm bijzonder gedetailleerd in vergelijking met de voorheen bestaande eindtermen. Volgens het Hof leidt dit ertoe dat de bestreden eindtermen nagenoeg een volledig onderwijsprogramma vastleggen en aldus de schoolbesturen onvoldoende ruimte laten voor het nastreven, binnen hun pedagogisch project, van eigen onderwijsdoelen en voor de verwezenlijking in dat kader van specifieke projecten.
 

Het Hof besluit dat de bestreden eindtermen zo omvangrijk en gedetailleerd zijn dat in redelijkheid niet kan worden aangehouden dat het om minimumdoelen gaat, en dat zij in het algemeen onvoldoende ruimte laten om de invulling van het eigen pedagogisch project te kunnen verwezenlijken. Het Hof oordeelt dan ook dat de vrijheid van onderwijs op een onevenredige wijze wordt beperkt. De omstandigheid dat schoolbesturen bij de Vlaamse Regering een aanvraag kunnen indienen tot gelijkwaardigheid van vervangende eindtermen kan volgens het Hof te dezen de vastgestelde schending van de vrijheid van onderwijs niet verhelpen. De eindtermen moeten, op grond van de vrijheid van onderwijs, in beginsel op zich de verwezenlijking van een eigen pedagogisch project mogelijk maken.

Aangezien 1) de scholen hun leerplannen voor het schooljaar 2021-2022 al hebben gesteund op de vernietigde eindtermen en 2) gelet op het maatschappelijk belang van de aangelegenheid, een voldoende ruime voorbereidingstijd nodig is om de noodzakelijke aanpassingen door te voeren teneinde aan de vastgestelde ongrondwettigheid te verhelpen, handhaaft het Hof de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor de schooljaren 2021-2022, 2022-2023, 2023-2024 en 2024-2025.

Het Grondwettelijk Hof fluit hiermee de Vlaamse Overheid op een duidelijke manier terug. Dit arrest houdt een stevige onvoldoende in voor de Vlaamse Overheid.  Het zal nu aan de Vlaamse Overheid zijn om haar vizie op onderwijs bij te stellen. Wellicht kan dit arrest hiertoe een kantelpunt vormen zodat de onderwijsvrijheid en de inhoud terug de bovenkant krijgt op het administratieve formalisme.

 

Nieuw ‘stikstofarrest’ Raad van State

14 jaar geleden, op 5 maart 2007 richtte de voorzitter van de landbouwraad van de gemeente Gooik een aanvraag tot ruilverkavelingsproject in bij de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur. Meerdere landbouwers voegen hun handtekening bij de aanvraag. Het betrokken plangebied overlapt met de habitatrichtlijngebieden ‘Hallerbos en nabije boscomplexen met brongebieden en heiden’ (Speciale BeschermingsZone-Habitatrichtlijn Kesterheide) en ‘Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuidvlaamse bossen’ (SBZ-H Neigembos). De langdurige aanvraagprocedure omvatte vele stappen inclusief de oprichting van een coördinatiecommissie bij besluit van 10 mei 2010. De beslissing valt op 17 juli 2019: de ruilverkaveling is nuttig, het kavelplan vastgesteld en goedgekeurd. Tegen laatgenoemde beslissing wordt beroep tot nietigverklaring ingesteld bij de Raad van State door de vzw Natuurpunt. Deze vzw werpt onder andere op dat de ‘passende beoordeling’ niet naar behoren is gebeurd. Het begrip ‘passende beoordeling’ slaat op het diepgaand onderzoek dat de overheid dient te voeren naar de impact van een vergunningsplichtige activiteit op de natuur in het kader van de Europese natuurdoelen en de gebieden van Europees belang. Er zou enerzijds te weinig zekerheid worden verschaft over de stikstofimpact.[1]

De Raad verwerpt het argument van de overheid/verwerende partij dat het PAS-beleid (Programmatorische Aanpak Stikstof) los zou staan van de ruilverkaveling. Het PAS-beleid moet gericht zijn op het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD’s) van de SBZ-H’s. De passende beoordeling moet de stikstofimpact van de ruilverkaveling op de IHD’s behandelen. Volgens de Raad is de bestreden beslissing op dit punt echter vaag en tegenstrijdig over de beschikbare gegevens. Bovendien maakte de overheid gebruik van een PAS-significantiekader waarvan de totstandkoming of deugdelijkheid niet wordt duidelijk gemaakt (deel van intussen ingetrokken omzendbrief[2]). De Raad is niet overtuigd van wetenschappelijke deugdelijkheid van de stikstofimpactbeoordeling. Het besluit wordt vernietigd.  

In haar beoordeling over de beoordeling van stikstofimpact verwijst de Raad naar enige rechtspraak van het Hof van Justitie[3]. Volgens deze rechtspraak geldt, aldus de Raad, dat “een passende beoordeling geen leemten mag vertonen en volledige, nauwkeurige en definitieve constateringen en conclusies moet bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de plannen of projecten voor het betrokken beschermde gebied wegnemen”. Het komt toe aan de nationale rechter “over te gaan tot een grondige en volledige toetsing van de wetenschappelijke deugdelijkheid van de passende beoordeling”.

Dit arrest ligt in lijn met het arrest van de RvVB dd. 25 februari 2021 waarover eerder bericht werd op deze website: http://ddk-law.be/Actualiteit/ArtMID/394/ArticleID/217/Stikstof-arrest-van-de-Raad-voor-Vergunningsbetwistingen-kan-verregaande-gevolgen-hebben . Op politiek vlak zou ondertussen druk doorgewerkt worden aan een nieuwe aanpak.

 

[1] Anderzijds zouden onzekere aanbevelingen (zaken die eventueel nog kunnen gebeuren) worden meegenomen in het maken van de beoordeling. De Raad volgt deze stelling en geeft ook op dit punt aan niet overtuigd te zijn van de deugdelijkheid van de uitgevoerde effectenbeoordeling.

[2] Omzendbrief van 6 september 2017 over “de toepassing van de op grond van artikel 36ter, § 3 en § 4, van het Natuurdecreet opgelegde beoordeling van vergunningsaanvragen betreffende projecten of activiteiten met mogelijk betekenisvolle effecten voor speciale beschermingszones”; zie ook arrest nr. A-2021- 0697 van de RvVb van 25 februari 2021 en het artikel hierover op deze website dd. 3 maart 2021.

[3] HvJ, 7 november 2018 (samengevoegde zaken C-293/17 en C294/17), randnr. 98; HvJ 25 juli 2018, Grace en Sweetman, zaak C 164/17, randnr. 39.

Concessie voor personenvervoer per spoor voorwerp van procedureslag in Nederland

De Nederlandse Spoorwegen (NS) ontvingen een vervoerconcessie van Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) in december 2014 voor een looptijd van 10 jaar (2015-2025). De beheerconcessie werd verleend aan de onderneming ProRail. NS betaalt hiervoor basisbedrag van 80 miljoen euro per jaar (art. 66, 1 van de Concessie). Derden inschakelen bij de uitvoering van de concessie is toegestaan (art. 67, 3).

Sinds 2020 is bekend dat IenW een nieuwe gunning van de concessie aan NS plant voor 10 jaar (of minder) en dit zonder concurrentie toe te laten. De regering zou een aanbesteding te complex en risicovol achten.[1] Volgens enkele transportorganisaties in Nederland (bv. Arriva) is dit niet in lijn met het EU-recht[2]. Volgens  recente berichten in de Nederlandse media[3] gaat de organisatie FMN (Federatie Mobiliteitsbedrijven Nederland) na een eerdere kortgedingprocedure in 2020 opnieuw naar de (bodem)rechter.

Met het zogenaamde 4e spoorwegpakket wil “de EU-spoorwegsector hervormen door stimulering van concurrentie en innovatie op de binnenlandse passagiersmarkten”[4]. Het onderhands gunnen van een concessie voor personenvervoer per spoor wordt aan striktere voorwaarden verbonden vanaf 25 december 2023[5]. De FMN meent dat de Nederlandse Staat de geplande verstrenging te snel wil af zijn.

Ook in België zou de federale overheid binnen 1 à 2 jaar opnieuw onderhands een concessie gunnen voor 10 jaar aan de NMBS. Een “directe award aan de NMBS” is deel van het federaal regeerakkoord (opgenomen bij art. 3.4.1 Spoor).

 

[1] https://www.ovpro.nl/special/2020/12/01/rechter-doet-geen-uitspraak-over-aanbesteding-hoofdrailnet-na-2024/?__cf_chl_managed_tk__=pmd_4xGZrb1hFrJBVdbLwjfhGFhgtfKO6vWDpCIn1Y0rWuE-1634891072-0-gqNtZGzNA1CjcnBszQh9&gdpr=deny .

[2] Zie Richtlijn 2012/34/EU “tot instelling van één Europese spoorwegruimte” en hierop volgende initiatieven.

[3] https://www.spoorpro.nl/materieel/2021/08/29/regionale-spoorvervoerders-naar-rechter-in-strijd-tegen-alleenrecht-ns/ ; https://www.nrc.nl/nieuws/2021/10/05/ns-concurrenten-starten-procedure-a4060812 .

[4] https://www.consilium.europa.eu/nl/policies/4th-railway-package/# .

[5] Zie Verordening (EU) 2016/2338 “tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor”, artikel 9, a).

Ontwerp decreet DBFM-scholen goedgekeurd door de Vlaamse Regering

Krachtlijnen van het ontwerpdecreet

Artikel 5, tweede lid van het ontwerp bepaalt: “De Vlaamse Regering heeft de bevoegdheid om te beslissen over de keuze van plaatsingsprocedure, de vaststelling van de gunningsvoorwaarden, om de plaatsingsprocedure te voeren en gunt de opdracht.”

Een inrichtende macht dient een aanvraag in om in aanmerking te komen voor het programma na de lancering van een oproep door de vlaamse regering (art. 8). Bij de beoordeling van deze aanvragen wordt onder meer gekeken naar “reguliere wachtlijsten” en “dwingende nood aan investering”. AGION (Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs) geeft advies over de selectie (art. 9 en 10). Artikel 4 geeft aan dat het decreet van toepassing is op onderwijsinstellingen alsook op internaten en centra voor leerlingenbegeleiding. De mogelijkheid tot het bekomen van een DBFM-toelage en de berekening daarvan wordt behandeld in artikelen 14 en 15.

Wanneer een inrichtende macht besluit een DBFM-overeenkomst aan te gaan met een DBFM-vennootschap, wordt deze laatste verplicht om AGION op de hoogte te brengen en om een ontwerp van de overeenkomst voor te leggen ter goedkeuring (artikel 19 en 20). De vennootschap moet een zakelijk recht verleend krijgen op de schoolinfrastructuur vanwege de inrichtende macht en vervolgens de schoolinfrastructuur gedurende 30 jaar ter beschikking stellen aan de inrichtende macht (artikel 22).  “Op het einde van de DBFM-overeenkomst wordt de schoolinfrastructuur kosteloos overgedragen aan de inrichtende macht” (artikel 29).

Artikel 31 biedt de principiële mogelijkheid tot het stellen van een gemeenschapswaarborg door de vlaamse regering aan de inrichtende macht voor financiële verbintenissen in dit kader.

Vlaams subsidieregister

In de nota aan de vlaamse regering wordt gesteld dat de “problematiek  van subsidiemisbruiken,  die ook recent  ruim  media-aandacht  kreeg,” de noodzaak en het belang van een subsidieregister aantoont. Hoewel het nog niet voorzien is in dit ontwerpdecreet, wordt de aansluiting bij het subsidieregister door ook de lokale besturen in vlaanderen als toekomstmogelijkheid opgeworpen.

Dit initiatief van de vlaamse regering ligt in lijn met voornemen uit de beleidsnota 2019-2024 van het departement Financiën en Begroting om de subsidiestromen overzichtelijk op te lijsten. Nu kunnen noch aanvragers noch verstrekkers van subsidies info over toegekende subsidies centraal raadplegen en vragen aangaande subsidies worden “ad hoc en reactief” beantwoord in het parlement. De Vlaamse Regering wil er via dit register dus ook voor zorgen dat de administratieve last vermindert en beleidsevaluatie vergemakkelijkt wordt

Nieuw stadhuis in Beringen officieel geopend op 8 oktober 2021

Het nieuwe stadhuis alsmede de nieuwe woonentiteiten rond het stadhuis werden ontworpen door UAU-collectiv (Frederik Vaes) en Jaspers-Eyers. 

De uitvoering werd gerealiseerd door de aannemers Willemen Construct en Democo.

De kostprijs bedraagt 22 miljoen euro.

Webinar : rechtsbescherming tegen beslissingen FAVV

Na de Dioxinecrisis van 1999 werd het FAVV opgericht door de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen met als opdracht te waken over de veiligheid van de volledige voedselketen en de kwaliteit van het voedsel teneinde de gezondheid van de consumenten te beschermen. Alle bevoegdheden hieromtrent werden geconcentreerd in één rechtspersoon.

Eén van de middelen waarover het FAVV beschikt om de voedselketen te bewaken, bestaat er in dat alle operatoren actief in de voedselketen steeds moeten beschikken over een erkenning, toelating of voorafgaande registratie zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

In geval van inbreuken op de regelgeving beschikt het FAVV over de mogelijkheid om de erkenning of toelating te schorsen of in te trekken. Deze bevoegdheid betreft een krachtig wapen in handen van het FAVV aangezien bij schorsing en intrekking de betrokken operator de activiteiten onmiddellijk moet stopzetten.

In het webinar onderzoeken we een praktijkgerichte manier welke rechtsbescherming er open staat tegen een dergelijke zwaarwichtige beslissing. Hierbij belichten we zowel de interne beroepsmogelijkheden als de rechtspraak van de Raad van State.

Grondwettelijk Hof verwerpt de vorderingen tot schorsing tegen de nieuwe Vlaamse eindtermen voor de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs (arrest nr. 113/21 van 22 juli 2021)

Volgens het Grondwettelijk Hof is niet voldaan aan de vereisten inzake het moeilijk te herstellen nadeel. Er kan zich enkel een nadeel stellen voor het eerste leerjaar van de tweede graad aangezien deze decretale bepalingen in werking treden op 1 september 2021. De andere bepalingen treden pas later in werking, namelijk op 1 september 2022 en 1 september 2023 zodat het Grondwettelijk Hof zich onmiddellijk ten gronde kan uitspreken. Voor het eerste jaar van de tweede graad kan er verwacht worden dat het nadeel grotendeels reeds is geleden gelet op de voorbereidingen voor het volgend schooljaar die reeds grotendeels zijn uitgevoerd.

Sameringsovereenkomst voor de uitbouw van het Green Energy Park ondertekend op 14 juli 2021

Green Energy Park vzw werd in 2019 opgericht als onderzoekshub van de Vrije Universiteit Brussel en het UZ Brussel met als doel om een duurzaam en innovatief hightech onderzoekspark op poten te zetten. Dankzij de samenwerkingsovereenkomst met MeetDistrict wordt nu een volgende horde genomen. De overeenkomst voorziet dat MeetDistrict (= dochter van de Ghelamco-groep) het park 30 jaar zal exploiteren. De vzw huurt slechts een beperkt gedeelte van de drie gebouwen. De rest wordt op eigen risico ontwikkeld door Ghelamco.

“Met deze publiek-private samenwerking zet Green Energy Park samen met de VUB en het UZ Brussel in om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw aan te pakken: innovatie in de gezondheidszorg, biotechnologie, digitale transformatie, groene energie en mobiliteit”, stelt Paul De Knop, voormalig VUB-rector en voorzitter van Green Energy Park.

De werken aan de site starten dit jaar en Green Energy Park zal helemaal operationeel zijn in 2024. Het hightechbedrijven- en onderzoekscentrum zal een oppervlakte beslaan van in totaal 45.000 vierkante meter, verdeeld over 3 gebouwen.

In 2022 zullen de eerste twee gebouwen opgeleverd worden: een datacenter en een industrieel labo & innovatiehub. In 2024 wordt het “Alfa-gebouw” opgeleverd, een multifunctioneel gebouw waar bedrijven en onderzoekers samen kunnen werken en kennis kunnen delen.

Sportcentrum Bart Swings geopend in Herent !

 

Bouwkost (exclusief BTW): 5.300.000 euro

Datum van uitvoering van de studieopdracht en oplevering: 2019 – 2021 – opening 21 juni 2021

Toegepaste contractvorm: Design- and Build 

Opsomming taken: opmaak selectieleidraad, gunningsleidraad, selectieverslag, gunningsverslag, onderhandelingen, opmaak D&B-overeenkomst, opvolging stuurgroepen

Contactgegevens opdrachtgever: Steve Stroobants, beleidsmedewerker, T 016 85 30 20

Plaats van het bouwproject: Spoorwegstraat Herent (Molenveld)

Wil je meewerken aan o.m. het casino in Middelkerke ? Advocaat-stagiair gezocht

Ons kantoor specilaiseert zich in het begeleiden van publieke en private partijen bij bouwprojecten. We zoeken een gemotiveerde stagiair met een brede interesse. We bieden een klein tof team waarin je onmiddellijk wordt opgenomen en deel van zal uit maken. Interesse in publiek- of bouwrecht is een pluspunt maar motivatie is belangrijker. Ons kantoor ligt in St-Antonius-Zoersel.

Stuur een cv naar dirk.dekeuster@ddk-law.be

 

 

 

Webinar : hoe problemen met subsidies vermijden ?

Naar aanleiding van de recente media-aandacht voor de toekenning van subsidies, de aanwending ervan en de controle hierop, heeft het webinar tot doel om de rechtsfiguur van een subsidie nader te analyseren vanuit juridisch perspectief. Vervolgens hanteren we deze analyse om praktische instrumenten aan te reiken welke kunnen worden aangewend om enerzijds op een juridisch correcte wijze subsidies toe te kennen en anderzijds de aanwending ervan op te volgen.
We vertrekken hierbij vanuit de economische functies van subsidies en trachten aan de hand van begrotingscijfers de omvang van subsidies in de overheidsbegrotingen in te schatten.

In een eerste deel definiëren we het begrip subsidies zowel vanuit het Europese als Belgische begrotingsrecht. We zullen aanduiden waar een subsidie verschilt van onder meer een gift en een dotatie. We gaan dieper in op het verschil tussen subsidies en overheidsopdrachten en lichten de voor- en nadelen van beiden toe. Vervolgens staan we stil bij de verplichte tussenkomst van wet- of decreetgever dan wel het vertegenwoordigend orgaan bij lokale besturen. Tot slot onderscheiden we verschillende soorten subsidies.
In een tweede deel bespreken we de juridische beperkingen bij het verlenen subsidies : de Europese regels inzake staatssteun, de grondwettelijke beperkingen en de bevoegdheidsverdelende regels, de cultuurpactwetgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In een derde deel duiden we de verplichtingen van de begunstigde van een subsidie en de controle hierop door de subsidiërende overheid.
In het vierde deel reiken we enkele technieken aan om subsidies op een juridisch correcte manier toe te kennen en op te volgen. Hierin komen onder meer het subsidiereglement, de subsidie-oproep én de subsidieovereenkomst aan bod.
Tot slot trekken we enkele conclusies en stellen vast dat subsidies geen “bad money” zijn voor zover ze correct worden toegekend en aangewend.

 

Meer informatie vindt u in onderstaande link.

Verplicht vaccin niet strijdig met de mensenrechten

De bestreden regelgeving en de klachten

De verzoekers in de zaken die aanleiding hebben gegeven tot huidig arrest voerden aan dat de geviseerde Tsjechische regelgeving die een plicht tot vaccinatie voorschrijft, niet conform is met hun recht op respect voor hun privéleven en dus in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“EVRM”). In het bijzonder ging het om de plicht tot vaccinatie van jonge kinderen tegen bekende ziektes en de hieraan verbonden toelating van zulke kinderen tot onderwijs- en opvangmilieus. Er werden ook gerelateerde klachten ingediend op basis van art. 9 evrm (vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst) en op basis van art. 2, 1e Protocol evrm (recht op onderwijs met respect voor godsdienstige en religieuze overtuigen van de ouders), dit laatste beweerdelijk door enige kinderen zelf.

 De Tsjechische ‘wet tot bescherming van de openbare gezondheid’ (Zákon o ochraně veřejného zdraví) vereist van alle personen met vaste basis in het land om bepaalde vaccinaties te ondergaan. Voor min 15-jarigen zijn hun wettelijk vertegenwoordigers (klassiek zijn dit de ouders) verantwoordelijk voor naleving van deze regels. Deze wet bepaalt ook dat instellingen voor voorschoolse opvang enkel kinderen mogen aanvaarden die in overeenstemming met de wet zijn gevaccineerd (alsook kinderen die uit andere oorzaak immuniteit hebben of om medische redenen niet gevaccineerd mogen worden). De vaccinatiekosten zijn gedekt door de openbare ziekteverzekering. Niet naleving wordt aangeduid als een klein vergrijp strafbaar met een boete.

De verzoeken gericht aan het Hof worden in het arrest voorgesteld. Zo gaat het bijvoorbeeld om twee ouders, biologen, die een eigen vaccinatieplan uitstippelden voor hun kind, of een ouder die zijn niet gevaccineerd kind geweigerd zag door een instelling voor kinderopvang. De verzoeker verzetten zich tegen zulke weigering of tegen opgelopen boetes.

Het onderzoek van de materie door het EHRM

In het lange arrest van de Grote Kamer (17 rechters) worden de procedures voor het Tsjechisch Grondwettelijk Hof overwogen alsook ‘vergelijkend materiaal’ uit enkele andere lidstaten van de Raad van Europa (het ‘grote Europa’), nl. Frankrijk, Hongarije, Noord Macedonië, Italië, Moldavië, Servië, Slovakije en Slovenië (alsook een uitspraak van een Hof van Beroep in het VK). Hierop volgend neemt men ook andere relevante internationaalrechtelijke bepalingen van toepassing in de Tsjechische rechtsorde onder de loep: het internationaal verdrag over economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) gesloten /in het kader van de Verenigde Naties, het VN Verdrag over de Rechten van het Kind, het Europees Sociaal Handvest, het Verdrag tot bescherming van de mensenrechten en de menselijke waardigheid met betrekking tot de geneeskunde en de biologie (het Verdrag van Oviedo), titel XIV van deel drie van het VWEU en titel IV van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Verder wordt ook verwezen naar enige documenten van de Wereldgezondheidsorganisatie alsook verslagen en resoluties van organen van de EU.

Verschillende spelers uit het medisch veld zoals de Tsjechische Vereniging voor Vaccinologie (Česká vakcinologická společnost) en Tsjechische ‘Hoofdarts’ brachten hun standpunten naar buiten tijdens en met oog op deze procedure voor het Hof.

Naast de standaard besprekingen over de ontvankelijkheid en de voorstelling van de posities van de partijen (de verzoekers en de Tsjechische overheid), valt de lijst aan tussenkomende derden op (waaronder de regeringen van Frankrijk, Duitsland, Polen en Slovakije). Onder de tussenkomende derden zijn ook te vinden een ‘vereniging voor patiënten die schade ondervonden door vaccins’, een vereniging van Tsjechische ouders kritisch over vaccinatie en het ‘Europees forum voor vaccin-waakzaamheid’.

Het oordeel over de vermeende schending van artikel 8

Het Hof geeft aan dat verplichte vaccinatie welke een niet-vrijwillige medische ingreep uitmaakt, een inbreuk uitmaakt op het recht op respect voor het privéleven in de zin van artikel 8 EVRM, hierbij verwijzend naar haar eerdere rechtspraak in deze zin (Solomakhin tegen Ukraine, 24429/03 van 15 maart 2012). Het Hof oordeelt dat in casu gelet op de door verzoekers ondervonden gevolgen van niet-naleving van de regelgeving rond verplichte vaccinatie, het feit dat er geen vaccinatie heeft plaatsgevonden niet betekent dat in andere zin dient beslist.

Vervolgens past het Hof haar klassieke toets toe om te beoordelen of de inbreuk een schending van artikel 8 uitmaakt, nl. was de inbreuk ‘in overeenstemming met de wet’, diende de inbreuk een in deze wet vermeld ‘legitiem doel’ en was de inbreuk ‘nodig in een democratische samenleving’ (zie art. 8, tweede lid EVRM).

De eerste twee vragen worden positief beantwoord. De vaccinatieplicht heeft een specifieke basis in de nationale rechtsorde en de grondwettelijkheid van de regeling werd op nationaal niveau gehandhaafd na uitvoerig onderzoek, onder meer door het nationale grondwettelijk hof. Het doel van de regelgeving wordt gezien als legitiem, namelijk de bescherming tegen infectieziekten en de bescherming van de rechten van anderen. Het Hof wijst naar de bescherming tegen grote verstoringen van de samenleving veroorzaakt ernstige ziekte met betrekking tot de publieke veiligheid, het economisch welzijn en het voorkomen van wanorde.

(Deze passage leent zich tot a fortiori redeneringen aangaande het huidige corona-virus).

 De derde vraag, de noodzaak in een democratische samenleving, wordt behandeld in meerdere delen: wat is de appreciatiemarge van een Staat aangaande een inbreuk, wat is de appreciatiemarge van de (in casu Tsjechische) overheid in deze zaak, is er een dringende sociale nood, worden er relevante en afdoende redenen gegeven en tenslotte, proportionaliteit. Het Hof besluit dat het evenwicht dat werd opgenomen in de Tsjechische regelgeving de appreciatiemarge niet te buiten gaat en dus dat de maatregelen kunnen gezien worden als ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’.

Het oordeel over de andere vermeende schendingen & ‘dissenting opinions’

Wat betreft de klachten met betrekking tot artikel 9 evrm besluit het Hof dat deze dienen verworpen dienen te worden op basis van een gebrek aan verband ratione materiae (qua inhoud) tussen de klacht en de verdragsbepaling. De klachten over vermeende schending van art. 2, 1e Protocol EVRM worden geacht geen verder onderzoek te behoeven gelet op bovenstaande behandeling van de klachten onder artikel 8. De verdere klachten over vermeende schending van artikelen 2, 6, 13 en 14 EVRM worden verworpen als manifest ongegrond.

Het arrest in haar geheel werd aangenomen met 16 stemmen tegen 1. De deel instemmende deels afwijkende mening van rechter Lemmens betreurt het aspect dat de vermeende schending van art. 2, 1e Protocol evrm niet nader werd onderzocht. De afwijkende mening van rechter Wojtyczek stelt dat er belangrijke procedurele tekortkomingen zijn in deze zaak (in het bijzonder aangaande de feiten) die het arrest aantasten. Rechter Wojtyczek stipt hierbij aan dat er sterke objectieve argumenten bestaan ten voordele van het besluiten tot een niet-schending, maar dat de Tsjechische overheid in casu heeft nagelaten voldoende elementen bij te brengen om de inbreuk te rechtvaardigen.

Besluit

Dit arrest is het eerste arrest van deze aard geveld door het EHRM. Met dit arrest oordeelt het hoogste (en meest effectieve) mensenrechtenhof in Europa dat een vaccinatieverplichting opleggen van overheidswege in bepaalde omstandigheden kan. Dit betekent niet dat vaccinatie manu militari mag toegediend worden, maar wel dat een weigering gevolgen kan hebben. Sociale solidariteit ten overstaan van de meest kwetsbare leden van een samenleving kan vereisen dat de ganse populatie een minimum risico opneemt en zich laat vaccineren, aldus nog het Hof. Mogelijks vormt de huidige coronacrisis (en de verbonden vaccinatiecampagne) een moment waarbij de bestaande culturele en juridische evenwichten tussen groepsbelang en individueel belang scherper in het licht komen te staan. Dit arrest zal misschien niet het laatste zijn over dit onderwerp.

foto (c) ECHR-CEDH