Afwijken van verkavelingsvoorschriften die ouder zijn dan 15 jaar is niet ongrondwettelijk

Onder titel IV ‘Vergunningenbeleid’ van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt artikel 4,3,1, § 1, eerst lid, 1° het volgende:

            § 1. Een vergunning wordt geweigerd :

            1° als het aangevraagde onverenigbaar is met:

            a) stedenbouwkundige voorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is  afgeweken;

            b) verkavelingsvoorschriften inzake wegenis en openbaar groen;

            c) andere verkavelingsvoorschriften dan deze die vermeld zijn onder b), voor zover de verkaveling niet ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de vergunningsaanvraag, en                  voor  zover  van die verkavelingsvoorschriften niet op geldige wijze is afgeweken;

            d) een goede ruimtelijke ordening;

De Deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen verleende een vergunning voor de bouw van een woning op een perceel opgenomen als tuinbouwgrond in een verkavelingsvergunning van 7 januari 1963. Tegen deze beslissing kwam een vernietigingsberoep voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Er werd in dat kader opgeworpen dat (het onderscheid in) artikel 4,3,1 §1, eerste lid, 1° onder c) de artikelen 10, 11 en 23 (recht op bescherming gezond leefmilieu) van de Grondwet schendt. De RvVB stelde hierover een vraag aan het Grondwettelijk Hof.

Wat betreft de verenigbaarheid van de betrokken bepaling met artikelen 10 en 11 GW vermeldt het Hof:

Daar een vergunningsaanvraag die niet in overeenstemming is met de  verkavelingsvoorschriften het voorwerp dient uit te maken van een openbaar onderzoek, en   daar een dergelijke aanvraag nog steeds dient te worden getoetst aan andere  stedenbouwkundige voorschriften en aan de beginselen van de goede ruimtelijke ordening,  zijn de gevolgen van de in het geding zijnde maatregel niet onevenredig ten aanzien van de door de decreetgever nagestreefde doelstellingen.

De nagestreefde doelstellingen, namelijk het vermijden dat “verkavelingsvoorschriften van oudere verkavelingen het realiseren van nieuwere beleidsvisies over ruimtelijke ordening kunnen belemmeren”, worden door het Hof als legitiem beschouwd en het onderscheid van 15 jaar pertinent (voor het waarom van 15 jaar: zie overwegingen B.16.3 en B.16.4 van het arrest). Onder de nieuwere beleidsvisie wordt voornamelijk het verhogen van het ruimtelijk rendement bedacht. Ook stipt het Hof aan dat de “voorschriften betreffende verkavelingen die ouder zijn dan vijftien jaar niet uit het rechtsverkeer verdwijnen”.

Bij haar bespreking betreffende de verenigbaarheid van de betrokken bepaling met artikel 23 GW besluit het Hof dat het volstaat vast te stellen dat de bepaling “redelijk wordt verantwoord door een doelstelling van algemeen belang, namelijk het verhogen van het ruimtelijk rendement van de bestaande bebouwde ruimte en het vrijwaren van de open – niet-bebouwde – ruimte”.

Het Hof oordeelt dan ook dat (het onderscheid in) artikel 4,3,1 §1, eerste lid, 1° onder c) de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet niet schendt.

Documenten