Attentieplicht inzake ruimtelijke ordening aangevochten bij het Grondwettelijk Hof

De attentieplicht werd opgenomen in artikel 35 van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges en luidt als volgt:

“Zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om de schending aan te voeren van regels die de openbare orde aanbelangen, kan de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel in elk van de volgende gevallen geen aanleiding geven tot een vernietiging:
1° als de partij die de schending aanvoert, niet wordt benadeeld door de ingeroepen onwettigheid. De omstandigheid dat de aangevoerde schending een onwettigheid uitmaakt die mogelijk aanleiding kan geven tot vernietiging, maakt op zich niet dat de partij benadeeld wordt door de ingeroepen onwettigheid;
2° als de ingeroepen onwettigheid kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept;
3° als de partij kennelijk verzuimd heeft de ingeroepen onwettigheid aan te voeren op het nuttige ogenblik waarop het kon worden aangevoerd tijdens de bestuurlijke procedure.”.

Dit artikel houdt in dat de klager een effectief nadeel moet aantonen (1°) dat zijn belangen moeten benadeeld worden (2°) én dat dat hij de onwettigheid tijdig moet aanvoeren in de procedure (3°). Dit laatste aspect betreft de attentieplicht. Indien de klager kennelijk verzuimt de onwettigheid op tijd in te roepen, kan deze onwettigheid later geen aanleiding meer geven tot een vernietiging. Er wordt wel een uitzondering gemaakt voor schendingen die de openbare orde aan belangen. Tussen de lijnen gelezen, houdt deze bepaling in dat alle inhoudelijke argumenten geënt op de goede ruimtelijke ordening reeds in de fase van het openbaar onderzoek moeten worden geformuleerd. Schendingen van onder meer bestemmingsvoorschriften zullen niet onder de attentieplicht vallen aangezien deze de openbare orde raken.

De Raad van State liet zich reeds kritisch uit in zijn advies. Volgens de Raad van State was de attentieplicht “te algemeen geformuleerd en niet doordacht”. Zo werd er niet vereist dat de partij nalatig, lichtzinnig of te kwader trouw was. Volgens de Raad van State wordt zo het recht op toegang tot de rechter beperkt, en dit op een wijze die onevenredig is met de doelstelling van het wijzigingsdecreet om “rechtsbescherming te bieden die geënt is op de concrete situatie van de verzoeker”.

We willen toch ook wijzen op de eerdere rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. In het arrest nr. 46/2019 van 4 maart 2019 werd de bepaling die inhield dat enkel wie bezwaar had ingediend tijdens het openbaar onderzoek nog administratief beroep of beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen kon instellen, vernietigd (zie GwH 14 maart 2019, nr. 46/2019).

De kans dat dit nieuwe artikel 35 het oordeel van het Grondwettelijk Hof niet overleeft, is dan ook reëel. Niettemin kan de Vlaamse Regering trachten om nuance aan te brengen in de attentieplicht en zo het Grondwettelijk Hof te overtuigen dat deze nieuwe attentieplicht een beperkte draagwijdte heeft dan de bepaling die vernietigd werd in het arrest nr. 46/2019 én dat van de burger ook een behoorlijk burgerschap kan verwacht worden.

We kijken met interesse uit naar het arrest.

Externe linken