Beoordeling milieu-effecten bij opmaak RUP vereist grondige ‘feitelijke’ toets – vastgestelde ontoereikendheid kan niet post factum verholpen worden met aangevulde inrichtingsstudie

Met zijn arrest nr. 262.111 heeft de Raad van State op 24 januari 2025, op vraag van een omwonende en enkele milieuverenigingen, het besluit van de gemeenteraad houdende de vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) ‘Aldi- site (stationsomgeving)’ van de gemeente Heist-op-den-Berg, vernietigd.

Tijdens het planproces werd door het team Milieueffectrapportage van de Vlaamse overheid beslist dat voor het gemeentelijk RUP geen plan-MER moest worden opgemaakt.

De Raad van State oordeelt dat die beslissing steunt op een ontoereikend effectonderzoek wat de disciplines biodiversiteit en klimaat betreft en dat de bezwaren van de verzoekende partijen in dit verband niet afdoende werden beantwoord.

In het arrest wordt door de Raad niet enkel gesteld dat de ‘planologische toets’ onvoldoende was bij de beoordeling van milieueffecten van een ruimtelijk uitvoeringsplan en dat een grondige ‘feitelijke toets’ noodzakelijk is.

“5.3. Bij de beoordeling van de milieueffecten van een ruimtelijk uitvoeringsplan moet, uit het oogpunt van die milieueffecten, voor elke zone van het plan in de eerste plaats de vergelijking worden gemaakt tussen de verordenende voorschriften van het bestaande plan en die van het voorgenomen plan (de planologische toets). De huidige feitelijke bestemming van het gebied is bij deze planologische toets niet relevant. Wanneer uit de voornoemde planologische toets blijkt dat er zich inzake milieueffecten een relevante wijziging voordoet, moet deze wijziging bij het onderzoek worden betrokken.

Voor het uitvoeren van een volledig en zorgvuldig effectonderzoek kan de voornoemde  planologische toets echter niet volstaan wanneer de betrokken percelen zich vanuit milieuoogpunt in een bijzondere feitelijke situatie bevinden, zoals bij de vastgestelde aanwezigheid van waardevolle natuurelementen. In dat geval moet ook worden nagegaan of er, gelet op die bestaande feitelijke toestand, milieueffecten kunnen zijn bij de realisatie van het voorgenomen plan (de feitelijke toets).”

Maar ook dat de in de bezwaren bekritiseerde ontoereikendheid van de door het team MER goedgekeurde MER-screening niet post factum kan verholpen worden door in de stedenbouwkundige voorschriften van het gemeentelijk RUP de opmaak van een inrichtingsstudie te voorzien met de verplichte opname van een bijkomende inventarisatie van de waardevolle elementen op het vlak van biodiversiteitdiversiteit én maximale compensatie in het eigen plangebied van het verlies van eventuele natuurwaarde. Dit zou volgens de Raad een ontoelaatbare doorschuiving inhouden van het in de MER-screening te voeren onderzoek naar mogelijke effecten inzake biodiversiteit, naar het vergunningenniveau.”

Externe linken

Gallerij