Bestuursdecreet overleeft grotendeels grondwettigheidstoets door het Grondwettelijk Hof. Het Hof brengt slechts één kleine correctie aan voor wat betreft de openbaarheid van bestuur.

Meerdere verzoekschriften – 22 middelen

Het Vlaamse Bestuursdecreet van 7 december 2018 werden door o.m. de vzw de wakkere burger en enkele natuurlijke personen aangevochten voor het Grondwettelijk Hof. Dit decreet bevat een algemene regeling inzake, enerzijds, de relatie tussen de burger en de overheid, en, anderzijds, de organisatie en de werking van de overheidsinstanties. Het betreft een coördinatie van verschillende decreten die werden geëvalueerd en aangevuld met nieuwe bepalingen, « met het doel de dienstverlening van de overheid kwaliteitsvoller en de interne werking efficiënter te maken. Digitalisering en vermijden van administratieve lasten zonder meerwaarde waren daarbij een uitgangspunt » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1656/1, p. 3). Voor de inhoud van het Vlaams Bestuursdecreet verwijzen we naar het artikel op onze website.

Er werden niet minder dan tweeëntwintig middelen geformuleerd in vier verzoekschriften welke in hoofdorde afgeleid werden uit een schending van de artikelen 10, 11, 19, 22, 23 en 32 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 10 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met andere internationale normen en algemene rechtsbeginselen. De doelstelling van de verzoekende partijen bestond er hoofdzakelijk in om de openbaarheid van bestuur zo ruim mogelijk van toepassing te maken. Zij viseerden vooral de beperkingen inzake deze openbaarheid.

Absolute uitzonderingen op de openbaarheid van bestuur moeten restrictief geïnterpreteerd worden

Het artikel II.34 bevat de zogenaamde absolute uitzonderingbepalingen op grond waarvan de overheidsinstanties een aanvraag tot openbaarmaking kunnen weigeren. In tegenstelling tot bij de relatieve uitzonderingsgronden moet de overheidsinstantie geen belangenafweging doorvoeren.

In het beschikkend gedeelte van het arrest verwijst het Hof naar de overweging B.40.2 waarin het Hof uitdrukkelijk stelt dat deze absolute uitzonderingsgronden niet systematisch kunnen worden aangevoerd en op een automatische wijze kunnen worden toegepast. Daarentegen dienen die uitzonderingsgronden beperkend te worden geïnterpreteerd en dient de betrokken overheidsinstantie steeds in concreto te beoordelen of de openbaarmaking afbreuk doet aan één van die in die bepaling beschermde belangen.

Het Grondwettelijk Hof verwijst naar de Omzendbrief 2006/26 van 1 december 2006 én naar de rechtspraak van de Raad van State (nr. 243.607 van 7 februari 2019).

Slechts hele beperkte schending omdat de uitzondering op de openbaarheid van bestuur in geval de bestuursdocumenten opgemaakt zijn in het kader van een administratieve of strafrechtelijke sanctie niet beperkt wordt in de tijd.

De artikelen II.34, 4° en II.36,3° (= milieu-informatie) voorzien in een uitzondering op de openbaarmaking indien het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de strafvordering of de vordering van een administratieve sanctie werden opgesteld.

Het Hof stelt allereerst vast dat deze uitzondering gerechtvaardigd is in het licht van he recht van verdediging. Deze gegevens mogen om die reden niet op een algemene wijze worden bekend gemaakt. Voor de toegang door de betrokkenen, gelden afzonderlijke regels.

Vervolgens voert de Grondwettelijk Hof een kleine correctie door. Hierbij verwijst het Hof naar artikel II.34,5° welke een uitzondering voorziet voor bestuursdocumenten die uitsluitend ten behoeve van de mogelijke toepassing van tuchtmaatregelen zijn opgesteld, zolang de mogelijkheid om een tuchtmaatregel te nemen blijft bestaan.

Het Hof stelt vast dat de doelstelling van de uitzondering bepaald in artikel II.34,5° dezelfde is als bij het artikel II.34,4°, zijnde het recht van verdediging. In artikel II.34,5° wordt de uitzondering echter beperkt in de tijd, zijnde enkel “zolang de mogelijkheid om een tuchtmaatregel blijft bestaan”. Deze temporele beperking bestaat niet in geval van een administratieve of strafrechtelijke procedure. Hierin ziet het Grondwettelijk Hof een schending van het gelijkheidsbeginsel.  Hierbij verwijst het Hof naar het feit dat een tuchtmaatregel, net zoals een strafsanctie en een administratieve sanctie, van strafrechtelijke aard is in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens kan zijn gelet op de aard, de ernst en de zwaarwichtigheid ervan, in welk geval de waarborgen die uit die verdragsbepaling voortvloeien evenzeer op die tuchtmaatregel van toepassing zijn.

Het Hof beperkt dan ook de uitzondering bepaald in de artikelen II.34, 4°, en II.36, 3° in zoverre zij niet bepalen dat de daarin neergelegde uitzonderingsgronden slechts kunnen worden aangevoerd zolang de mogelijkheid bestaat om een strafsanctie of een administratieve sanctie op te leggen.

Deze vernietiging kan door de decreetgever zeer snel worden hersteld. Het volstaat de artikelen II.34, 4° en II.36,3° opnieuw goed te keuren en hier de tekst van artikel II.34,5° : “zolang de mogelijkheid om een administratieve of strafsanctie blijft bestaan” aan te voegen.

Pluim voor de Vlaamse overheid

Het feit dat het Vlaams Bestuursdecreet de toets van het Grondwettelijk Hof heeft doorstaan, verdient een compliment aan de Vlaamse administratie die dit decreet heeft opgesteld.