Buitenlandse financiering van geloofsgemeenschappen mag van Grondwettelijk Hof – Verbod op personen die haat, geweld of discriminatie prediken is wel grondwettig.

Het Vlaamse decreet van 22 oktober 2021 « tot regeling van de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen, de verplichtingen van de besturen van de eredienst en het toezicht daarop en tot wijziging van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten » voert een nieuw erkennings- , toezichts- en sanctiekader in voor lokale geloofsgemeenschappen. Vier vzw’s en de provincie Antwerpen vorderen de gehele respectievelijk gedeeltelijke vernietiging van dat decreet. Vier vzw’s die instellingen samenbrengen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de moslimeredienst, vorderen de gehele vernietiging van het decreet. De provincie Antwerpen vordert de gedeeltelijke vernietiging van het decreet voor zover er een verkorte procedure tot erkenning wordt ingevoerd. Dit laatste aspect laten we hier buiten beschouwing.

De vier vzw’s voeren allereerst aan dat het Vlaamse Gewest niet bevoegd is om als erkenningscriterium en verplichting van het bestuur van de eredienst op te leggen dat de bedienaars van de eredienst (en hun vervangers) in voorkomend geval moeten voldoen aan de inburgeringsplicht en dat zij noch rechtstreeks noch onrechtstreeks mogen worden bezoldigd door een buitenlandse overheid. Het Hof verwerpt die kritiek. Het oordeelt dat die criteria en verplichtingen onder de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest inzake de kerkfabrieken en de instellingen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten vallen. De federale bevoegdheid inzake de wedden en pensioenen van de bedienaars der erediensten strekt zich volgens het Hof bovendien niet uit tot rechtstreekse of onrechtstreekse bezoldigingen van buitenlandse overheden

De vier vzw’s voeren voorts aan dat verscheidene erkenningscriteria en verplichtingen van het bestuur van de eredienst de vrijheid van godsdienst en eredienst schenden. Zij bekritiseren (i) het verbod om buitenlandse financiering of ondersteuning te ontvangen die afbreuk doet aan de onafhankelijkheid, (ii) het verbod om bedienaars van de eredienst of vervangers te hebben die rechtstreeks of onrechtreeks bezoldigd zijn door een buitenlandse overheid, (iii) de verplichting om alle redelijke inspanningen te leveren om personen die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld te weren uit het (voorlopige) bestuursorgaan, en (iv) de verplichting om alle redelijke inspanningen te leveren om personen die in de door de lokale geloofsgemeenschap gebruikte lokalen en plaatsen aanzetten tot discriminatie, haat of geweld te weren uit die lokalen en plaatsen.

Het Hof oordeelt dat de vrijheid van godsdienst en eredienst geschonden is voor wat betreft het verbod om buitenlandse financiering of ondersteuning De voorwaarde dat buitenlandse financiering of ondersteuning « afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van de lokale geloofsgemeenschap » is onvoldoende precies. Bovendien is op geen enkele wijze aangetoond dat die verboden in een redelijk verband van evenredigheid staan tot de vrijwaring van de democratische rechtsstaat die ermee wordt nagestreefd. Het hof oordeelt verder dat de twee andere bestreden criteria en verplichtingen de vrijheid van godsdienst en eredienst daarentegen niet schenden.

De Vlaamse overheid zal de erkenning van geloofsgemeenschappen dus niet kunnen intrekken louter omwille van het feit dat deze financiering uit het buitenland verkrijgen en/of omdat de bedienaars van de eredienst door buitenlandse overheden zouden worden betaald. Indien echter deze personen onze democratische principes niet respecteren, blijft een ingrijpen van de Vlaamse overheid nog steeds mogelijk.

Documenten

Gallerij