Het Grondwettelijk Hof heeft bij een arrest van 24 september 2020 uitspraak gedaan over de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, ingesteld door de OBFG (de orde van Franstalige en Duitstalige balies), door de OVB (Orde van Vlaamse balies) en door het IAB (Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten) en anderen. De OBFG stelde een beroep tot vernietiging in van artikel 49 van de wet van 18 september 2017, de OVB van de artikelen 47, § 1, 2°, tweede zin, 49, tweede lid, en 52, eerste lid, van dezelfde wet en het IAB van artikel 5. De Raad van Europese balies kwam tussen, meldende “dat de bestreden bepalingen aanzienlijke repercussies hebben op de uitoefening van het beroep van advocaat.” In dit artikel wordt kort de impact van dit nieuwe arrest besproken met betrekking op het beroepsgeheim van de advocaat en witwasregels.
De witwaswet van 2017
De wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, kwam tot stand in het kader van internationale en Europese ontwikkelingen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van 6 juli 2017, wordt aangegeven dat de oude wet uit 1993 dient aangepast te worden in het licht van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 (de ‘vierde richtlijn’) en de aanbevelingen van de FAG, een financiële actiegroep van ministers uit 37 landen. Reeds toen werd de spanning tussen het verplicht melden van mogelijks problematische verrichtingen en het beroepsgeheim van advocaten overwogen, getuige de verwijzingen in de Memorie naar een arrest van het GwH van 23 januari 2008 (nr. 10/2008) waarin dit Hof delen van de oude wet vernietigt met betrekking tot deze kwestie en haar grondwetsconforme interpretatie geeft.
Art. 47, § 1, 2° van de nieuwe witwaswet van 2017 zegt in haar laatste zin: de “verplichting tot melding is eveneens van toepassing wanneer de cliënt beslist de voorgenomen verrichting niet uit te voeren”. Art. 49 beschrijft meldingsplichten voor personen die kennis hebben van informatie uit de vertrouwelijk relatie tussen een advocaat en diens cliënt.
Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 25 september 2020
Nu heeft het Hof een uitvoerig arrest geveld over de nieuwe wet en de reeks vernietigingsberoepen ertegen. Interessant voor deze bijdrage is alvast overweging B. 18 waarin het Hof besluit dat de “mededelingsplicht waarin is voorzien bij artikel 47, § 1, 2°, tweede zin, van de wet van 18 september 2017 zonder redelijke verantwoording is en dat zij dient te worden vernietigd in zoverre zij de advocaten betreft.” en overweging B.22.4 waarin het Hof zegt dat niets verantwoordt “dat een persoon die buiten de relatie tussen de advocaat en zijn cliënt staat, zelfs indien hij zelf een advocaat is, informatie met betrekking tot die cliënt aan de autoriteiten kan doorgeven.”