Grondwettelijk Hof buist de Vlaamse Overheid met betrekking tot de eindtermen in het secundair onderwijs.

In de perstekst van het Grondwettelijk Hof staat het volgende te lezen :

Het Hof brengt allereerst in herinnering dat de door artikel 24, § 1, van de Grondwet gewaarborgde vrijheid van onderwijs inhoudt dat privépersonen naar eigen inzicht onderwijs
kunnen inrichten en laten verstrekken, zowel naar de vorm als naar de inhoud. Die vrijheid kan evenwel worden beperkt, enerzijds, door voorwaarden die de decreetgever in het kader van
de financiering en de subsidiëring van het onderwijs oplegt en, anderzijds, door het recht op onderwijs van het kind. Maatregelen die de vrijheid van onderwijs beperken, moeten volgens
het Hof evenwel adequaat en evenredig zijn ten aanzien van de door de decreetgever nagestreefde doelstellingen.

Volgens het Hof zijn eindtermen een adequaat middel, enerzijds, om de gelijkwaardigheid van de studiebewijzen en diploma’s veilig te stellen en, anderzijds, om de onderlinge gelijkwaardigheid te vrijwaren van het onderwijs verstrekt in de instellingen die ouders en leerlingen vrij kunnen kiezen. Het is volgens het Hof bovendien pertinent om de eindtermen op geregelde tijdstippen aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen en verwachtingen.

Opdat de beperking evenredig zou zijn ten aanzien van die doelstellingen, moet de decreetgever er onder meer over waken dat de onderwijsverstrekkers de mogelijkheid hebben om eventueel leerinhouden te bepalen ter aanvulling op de door de decreetgever vastgestelde minimumdoelen.

Het Hof verwijst naar de adviezen van de Vlaamse Onderwijsraad (de VLOR) en van de afdeling wetgeving van de Raad van State die tijdens de totstandkoming van het bestreden decreet werden uitgebracht en stelt vast dat die adviesorganen ernstige bezorgdheden hebben geuit over de omvang en de gedetailleerdheid van de ontworpen eindtermen. Het Hof stelt eveneens vast dat er tijdens het ontwikkelproces geen decretale verplichting bestond om de globale haalbaarheid van de eindtermen te bewaken. Hoewel de Vlaamse Regering de ontwikkelde en gevalideerde eindtermen achteraf nog heeft bijgestuurd, zijn die bijsturingen volgens het Hof niet van dien aard dat ze zouden kunnen worden beschouwd als fundamenteel  tegemoetkomend aan de bezorgdheden van de VLOR en van de afdeling wetgeving van de
Raad van State.

Het Hof merkt op dat het aantal eindtermen sterk is toegenomen, in vergelijking met de voorheen bestaande eindtermen. Dit is onder meer het gevolg van de ruime reikwijdte van de zestien sleutelcompetenties, op basis waarvan de bestreden eindtermen werden ontwikkeld, en van het ontbreken van een methode om bij de ontwikkeling van de eindtermen de globale haalbaarheid ervan te bewaken. De bij de formulering van de eindtermen gehanteerde systematiek heeft bovendien geleid tot een zeer gedetailleerde opsomming van deelaspecten (kenniselementen, dimensies, beheersingsniveaus, …) van die eindtermen en maakt elke afzonderlijke eindterm bijzonder gedetailleerd in vergelijking met de voorheen bestaande eindtermen. Volgens het Hof leidt dit ertoe dat de bestreden eindtermen nagenoeg een volledig onderwijsprogramma vastleggen en aldus de schoolbesturen onvoldoende ruimte laten voor het nastreven, binnen hun pedagogisch project, van eigen onderwijsdoelen en voor de verwezenlijking in dat kader van specifieke projecten.

Het Hof besluit dat de bestreden eindtermen zo omvangrijk en gedetailleerd zijn dat in redelijkheid niet kan worden aangehouden dat het om minimumdoelen gaat, en dat zij in het algemeen onvoldoende ruimte laten om de invulling van het eigen pedagogisch project te kunnen verwezenlijken. Het Hof oordeelt dan ook dat de vrijheid van onderwijs op een onevenredige wijze wordt beperkt. De omstandigheid dat schoolbesturen bij de Vlaamse Regering een aanvraag kunnen indienen tot gelijkwaardigheid van vervangende eindtermen kan volgens het Hof te dezen de vastgestelde schending van de vrijheid van onderwijs niet verhelpen. De eindtermen moeten, op grond van de vrijheid van onderwijs, in beginsel op zich de verwezenlijking van een eigen pedagogisch project mogelijk maken.

Aangezien 1) de scholen hun leerplannen voor het schooljaar 2021-2022 al hebben gesteund op de vernietigde eindtermen en 2) gelet op het maatschappelijk belang van de aangelegenheid, een voldoende ruime voorbereidingstijd nodig is om de noodzakelijke aanpassingen door te voeren teneinde aan de vastgestelde ongrondwettigheid te verhelpen, handhaaft het Hof de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor de schooljaren 2021-2022, 2022-2023, 2023-2024 en 2024-2025.

Het Grondwettelijk Hof fluit hiermee de Vlaamse Overheid op een duidelijke manier terug. Dit arrest houdt een stevige onvoldoende in voor de Vlaamse Overheid.  Het zal nu aan de Vlaamse Overheid zijn om haar vizie op onderwijs bij te stellen. Wellicht kan dit arrest hiertoe een kantelpunt vormen zodat de onderwijsvrijheid en de inhoud terug de bovenkant krijgt op het administratieve formalisme.