De Vlaamse regering was de procedureslag rond het toekennen van omgevingsvergunningen én de vertraging die hierdoor ontstond grondig beu. Hiertoe werd in artikel 35, derde lid, 2° en 3° van het zogenaamde DBRC-decreet een drie dubbele voorwaarde ingevoerd om op ontvankelijke wijze een omgevingsvergunning te kunnen aanvechten door artikel 6 van het decreet van 21 mei 2021; zijnde belangenschade, de relativiteitseis en de attentieplicht. De twee laatsten sneuvelen. De belangenschade was reeds eerder beoordeeld en inhoudelijk ook beperkt ten aanzien van verenigingen.
In het persbericht heeft het Grondwettelijk zijn beslissing nader toegelicht.
Het Hof wijst erop dat het recht op toegang tot de rechter kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat de toegang tot de rechter dermate wordt beperkt dat afbreuk wordt gedaan aan de essentie zelf
ervan. Dat zou het geval zijn wanneer er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel. Het Hof gaat na of dat het geval is voor elk van die voorwaarden en voor de twee administratieve rechtscolleges (= Raad voor Vergunningsbetwistingen en Handhavingscollege). In twee van de drie gevallen gaat het Grondwettelijk Hof over tot vernietiging. Enkel de belangenschade blijft overeind mits een belangrijke nuancering.
a) belangenschade:
Volgens de verzoekende partijen heeft de voorwaarde van de belangenschade tot gevolg dat verenigingen die zich op een collectief belang beroepen, zich niet langer op een onwettigheid zouden kunnen beroepen wanneer die onwettigheid hun persoonlijke situatie niet zou raken.
Het Hof stelt vast dat de eerste voorwaarde een herneming en een verduidelijking is van de voorwaarde van de belangenschade die voorheen al bestond. Die voorwaarde houdt in dat het feit dat de aangevoerde schending een onwettigheid uitmaakt die mogelijks tot vernietiging aanleiding kan geven, op zich niet maakt dat de partij benadeeld wordt door de ingeroepen schending. Zo heeft een verzoeker bijvoorbeeld geen belang bij een middel dat betrekking heeft op de organisatie van het openbaar onderzoek naar een vergunningsaanvraag wanneer blijkt dat hij in het kader van dat openbaar onderzoek een bezwaarschrift heeft ingediend. Het Hof wijst erop dat het bij zijn arrest nr. 87/2018 van 5 juli 2018 die reeds bestaande voorwaarde van de belangenschade grondwettig heeft bevonden, indien zij zo wordt begrepen dat milieuverenigingen steeds moeten worden geacht in hun collectief belang te worden geschaad door een onwettigheid bij de besluitvorming in omgevingszaken.
b) relativiteitsvereiste;
Het relativiteitsvereiste heeft tot gevolg dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen een middel niet ten gronde behandelt wanneer hij van oordeel is dat de norm of het algemeen rechtsbeginsel waarvan de schending wordt aangevoerd, kennelijk niet strekt tot de bescherming van de belangen van diegene die zich daarop beroept. Aan die voorwaarde is bijvoorbeeld niet voldaan, wanneer een partij zich beroept op een beweerde schending van de veiligheidsnormen voor windturbines indien deze persoon zelf geen veiligheidsrisico’s loopt omdat hij geen omwonende is.
Het Hof vindt de combinatie van de relativiteitseis met de voorwaarde van de belangenschade niet redelijk verantwoord. Indien de bestuursrechter ten aanzien van de verzoekende partij in concreto heeft vastgesteld dat zij belang heeft bij haar beroep en derhalve bij de vernietiging van de bestreden beslissing, én dat zij in haar belangen werd geschaad door de in het middel aangevoerde onwettigheid, is het niet redelijk verantwoord om alsnog het onderzoek ten gronde van dit middel te verhinderen. Het feit dat de decreetgever, met bepaalde normen, slechts bepaalde belangen voor ogen had, belet niet dat de schending van deze normen, ook andere belangen op nadelige wijze kan raken. Meer nog, het aanvaarden van de relativiteitseis zou tot gevolg hebben dat de decreetgever er net belang bij heeft om het beschermingsbereik van de normen of algemene rechtsbeginselen te beperken, waardoor de rechtsbescherming wordt uitgehold.
c) attentieplicht
De attentieplicht houdt vanuit het perspectief van de burgers een verplichting in om onwettigheden tijdens de bestuurlijke fase op het meest nuttige ogenblik op te werpen, zodat zij zich daar achteraf voor de bestuursrechter nog op kunnen beroepen. Volgens de decreetgever is die verplichting erop gericht om de vergunningverlenende overheid toe te laten tijdens de administratieve procedure zoveel mogelijk informatie te verzamelen, zodat zij met kennis van zaken een beslissing kan nemen en eventuele onwettigheden nog kan remediëren.
Volgens het Hof bestaat er geen redelijke verantwoording voor dit vereiste. De attentieplicht vereist immers dat burgers in staat zijn om in veelal complexe en technische dossiers alle juridische problemen onmiddellijk te signaleren, wat in de meeste gevallen tot gevolg zal
hebben dat zij zich van bij het begin van de bestuurlijke fase reeds moeten laten bijstaan door een advocaat. Het Hof wijst erop dat het bestuur rechtmatig en zorgvuldig moet handelen en dat een bestuur in vergelijking met de gemiddelde burger veelal over meer kennis en middelen, onder meer inzake juridisch advies, beschikt om de rechtmatigheid van de besluitvorming in omgevingszaken te bewaken.
d) Conclusie
Alles blijft bij het oude. De toegang tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen wordt niet vernauwd. Zoals reeds meermaals geopperd op onze website bestaat de oplossing tegen een vernietiging er in om de onderliggende dossiers voor de aanvraag van omgevingsvergunningen beter op te maken. Hier knelt het schoentje. Er worden te snel over gegaan tot de indiening van een aanvraag waardoor de tegenstanders over juridische minutie beschikken. De decreetgever schoot op de pianist én pakte het probleem niet ten gronde aan.