Artikel 18, lid 1 Richtlijn 2014/24/EU bevat het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel, het transparantiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel voor aanbestedende diensten. Artikel 33 Richtlijn 2014/24/EU bevat de mogelijkheid om raamovereenkomsten af te sluiten en een definitie (“Een raamovereenkomst is een overeenkomst tussen één of meer aanbestedende diensten en één of meer ondernemers met het doel voor een bepaalde periode de voorwaarden inzake te gunnen opdrachten vast te leggen, met name wat de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid betreft.”). Ook wordt bepaald dat opdrachten gebaseerd op zulke raamovereenkomst dienen gegund volgens de voorwaarden uit de raamovereenkomst: in zulke opdrachten mogen geen “wezenlijke wijzigingen” aangebracht worden met betrekking tot de voorwaarden in de raamovereenkomst.
Artikel 49 Richtlijn 2014/24/EU betreft de aankondiging van de opdracht als oproep tot mededinging, waarbij deel C van bijlage V enige verplicht op te nemen inlichtingen oplijst (oa. “geraamde totale orde van grootte van de opdracht/opdrachten”). Artikel 2 quinquies, lid 1, a) van Richtlijn 92/13 gaat over de onverbindendheid van een opdracht gegund zonder voorafgaande bekendmaking na oordeel van een onafhankelijke beroepsinstantie.
Het Hof formuleert de haar voorgelegde vraag als volgt: is het zo dat “de aankondiging van de opdracht de geraamde hoeveelheid en/of waarde en een maximumhoeveelheid en/of -waarde moet vermelden voor de leveringen die moeten worden verricht krachtens een raamovereenkomst, en dat deze overeenkomst bij het bereiken van die maximumhoeveelheid en/of -waarde geen effect meer sorteert” (rn. 45). In haar beoordeling merkt het Hof op dat “een letterlijke uitlegging van die bepalingen” (namelijk de aangehaalde bepalingen uit Richtlijn 2014/24/EU) “op zich niet beslissend is”, maar “gelet op de beginselen van gelijke behandeling en transparantie die zijn neergelegd in artikel 18, lid 1, van richtlijn 2014/24 en op de algemene opzet van deze richtlijn, kan echter niet worden aanvaard dat de aanbestedende dienst in de aankondiging van de opdracht geen maximumwaarde vermeldt voor de leveringen die moeten worden verricht in het kader van de raamovereenkomst.”
Het Hof stoffeert haar oordeel verder onder meer met de stelling dat een inschrijver “op basis van die raming moet kunnen beoordelen of hij in staat zal zijn de verplichtingen uit hoofde van deze raamovereenkomst na te komen” (rn 63) en door te wijzen op gevaar voor vervalsing van de mededinging. Wanneer een raamovereenkomst de maximumhoeveelheid en/of-waarde heeft bereikt, sorteert ze geen effect meer, oordeelt het Hof bovendien. Onverbindendheid als sanctie acht in de zin van Artikel 2 quinquies, lid 1, a) van Richtlijn 92/13 acht het Hof niet van toepassing in deze zaak.