Inschrijver op overheidsopdracht moet bij inschrijving niet altijd voldoen aan alle voorwaarden voor uitvoering ervan (Hof van Justitie – zaak C-295/20 van 8 juli 2021)

De aanbestedende dienst schreef op 7 oktober 2018 een internationale opdracht uit voor “diensten inzake het beheer van gevaarlijke afvalstoffen”. In theorie hadden inschrijvers “de mogelijkheid om het betrokken terrein te bezoeken alvorens hun inschrijving in te dienen”. In de praktijk bleek het echter niet mogelijk “toegang te krijgen tot en de vullingsgraad vast te stellen van een groot aantal containers”. Hierdoor was het niet gekend om welke hoeveelheden aan gevaarlijke afvalstoffen het precies ging.

De aanbestedende dienst wees op 21 mei 2019 de inschrijving van onderneming Sanrea af “met name omdat zij niet beschikte over de bij verordening nr. 1013/2006 vereiste vergunning voor de internationale overbrenging van afvalstoffen en zij dus niet had aangetoond dat zij gerechtigd was de betrokken activiteit uit te oefenen”. Sanrea vocht deze beslissing aan stellende dat in de aanbestedingsvoorwaarden niet werd opgenomen “dat bij de inschrijving de toestemming van de nationale autoriteiten voor de internationale overbrenging van afvalstoffen moest zijn gevoegd.” Uiteindelijk werd een en ander met prejudiciële vraagstelling overgelegd aan het Hof van Justitie.

Het HvJ oordeelt: “De verplichting om van de betrokken bevoegde autoriteiten toestemming te verkrijgen voor de overbrenging van afvalstoffen van een lidstaat naar een andere staat, kan echter niet worden gelijkgesteld met de verplichting om in een beroepsregister of in het handelsregister van een lidstaat te zijn ingeschreven, noch met de verplichting om in het bezit te zijn van een specifieke vergunning of lid te zijn van een specifieke organisatie.” Genoemde verplichting valt volgens het HvJ niet onder de “de geschiktheid om een beroepsactiviteit uit te oefenen in de zin van artikel 58, lid 1, eerste alinea, onder a)” van Richtlijn 2014/14 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten.

De genoemde verplichting betreft daarentegen een voorwaarde voor de uitvoering van de opdracht. Het Hof vermeldt hierover dat: “De verplichting voor de inschrijvers om reeds vanaf de indiening van hun inschrijving aan álle voor de uitvoering van de opdracht geldende voorwaarden te voldoen, vormt daarenboven een buitensporige voorwaarde die deze ondernemers bijgevolg kan ontmoedigen om deel te nemen aan de aanbestedingsprocedures en die dus in strijd is met de door artikel 18, lid 1, van die richtlijn gewaarborgde beginselen van evenredigheid en transparantie.”

De omstandigheden van deze specifieke zaak waarbij een inschrijver niet kon weten bij inschrijving wat er exact tot de opdracht zou behoren, en waar dit erg relevant was voor enige vergunnings- of toestemmingsaanvraag, zal een rol hebben gespeeld in de beoordeling van het Hof. Niettemin is het oordeel duidelijk: het Unierecht moet uitgelegd “dat het eraan in de weg staat dat de inschrijving van een inschrijver wordt afgewezen op de enkele grond dat hij bij de indiening van zijn inschrijving niet het bewijs levert dat hij voldoet aan een voorwaarde die geldt voor de uitvoering van de betrokken opdracht.”

Documenten