De Raad stelt zich allereerst pragmatisch op ten aanzien van allerhande procedure-elementen en excepties die werden opgeworpen. Deze worden allemaal afgewezen.
De Raad neemt ook een andere houding aan dan het Auditoraat. Uit perberichten is gebleken dat de Auditeur de ingeroepen middelen wel gegrond achtte doch op grond van een belangenafweging had geadviseerd om de vordering te verwerpen. De Raad volgt hierin niet en gaat over tot een beoordeling van de drie ingeroepen middelen.
Het eerste middel is genomen uit een schending van het gelijkheidsbeginsel, zoals vervat in artt. 10 en 11 van de Grondwet. In antwoord hierop stelt de Raad van State onder meer dat de bevoegde minister in het licht van de dringende bestrijding van een ongeziene en meest ernstige (internationale) gezondheidscrisis waarmee België zich geconfronteerd ziet, over de meest ruime discretionaire beoordelingsbevoegdheid beschikt. De Raad vindt het niet onredelijk dat de overheid deze keuze heeft gemaakt ten einde de thuisblijfverplichting draaglijker te maken door zelf klussen in huis en tuin beter mogelijk te maken, zonder dat daarbij massaal veel nieuwe verplaatsingen zouden ontstaan. De Raad verwijst meermaals naar het CELEVAL-advies.
Het tweede middel Iroept de verzoekende partij een schending in van het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur en beginselen van behoorlijke regelgeving. De Raad formuleert hierbij enkele algemene principes inzake de rechtszekerheid. Het rechtszekerheidsbeginsel houdt in dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk moet zijn zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip dat de handeling wordt verricht en de overheid daarvan niet zonder objectieve en redelijke verantwoording mag afwijken. De rechtszekerheid vereist evenwel niet dat elk begrip dat in een verordenende bepaling voorkomt (of de onderdelen ervan), wordt gedefinieerd, noch vereist het genoemde beginsel dat in de betrokken reglementaire bepaling of, te dezen, in de aanhef de interpretatie ervan wordt opgenomen of verduidelijkt. Het beginsel van de rechtszekerheid sluit voorts niet uit dat over de interpretatie van een wettelijke of verordenende bepaling betwisting kan bestaan. De begrippen “de doe-het-zelfzaken met een algemeen assortiment die hoofdzakelijk bouwgereedschap en/of bouwmaterialen verkopen” en “de tuincentra en boomkwekerijen die hoofdzakelijk planten en/of bomen verkopen” worden door de Raad niet dermate vaag en algemeen of van die aard beoordeeld zodat de rechtszoekende niet kan uitmaken wat hiermee wordt bedoeld. Daarbij komt dat, gegeven het algemene sluitingsverbod dat als regel is blijven gelden op 17 april 2020, uitzonderingen op die regel beperkend moeten worden geïnterpreteerd zodat op het eerste gezicht niet meteen valt in te zien dat een gespecialiseerd vakhandelaar niet redelijkerwijze kan beoordelen of zijn handelszaak al dan niet een doe-het-zelf zaak is die een algemeen assortiment aanbiedt waarbij dan nog het hoofdaccent op bouwmaterialen en/of bouwgereedschap wordt gelegd dan wel een tuincentrum/boomkwekerij dat/die hoofdzakelijk planten of bomen verkoopt en aldus met voldoende precisie de omvang van zijn rechten en verplichtingen kan bepalen of de gevolgen van zijn handelingen kan voorzien. Een loutere verwijzing naar de media volstaat niet om daaruit af te leiden dat er bij de interpretatie en de rechtstoepassing op het terrein door de handhavende besturen noemenswaardige problemen zijn ontstaan.
In het derde middel wordt de schending van het algemeen beginsel van vrijheid van handel en nijverheid ingeroepen. De Raad verwijst naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (zie bv. GwH 27 april 2017, nr. 46/2017, punt B.5.2. en GwH 21 december 2017, nr. 150/2017, punt B.11.5), waarin is bevestigd dat dit recht niet absoluut is en door de wetgever kan worden eperkt. De vrijheid van handel en nijverheid mag niet als een absolute vrijheid worden opgevat. In casu is er een voldoende wettelijke regeling die tot gerechtvaarigd doel heeft de een zeer ernstige gezondheidscrisis te bestrijden.. Er wordt verwezen naar het eerste middel.
Zonder ons uit te spreken over de inhoud van de uitspraak moet worden vastgesteld dat de Raad er ondanks de corona-crisis is in gelukt om op een snelle manier de rechtsbescherming te organiseren. Het verzoekschrift is neergelegd op 21 april 2020 én op 27 april 2020 is er een uitvoering en inhoudelijk sterk gemotiveerd arrest uitgesproken. Dit verdient onmiskenbaar een pluim. Zoals ook in het verleden reeds het geval was, biedt de UDN-procedure voor de Raad van State een efficiënte bescherming tegen overheidsoptreden..
Hieronder vindt u een link naar het arrest :
http://www.raadvanstate.be/arr.php?nr=247452