Uitzondering in het overheidsopdrachtenrecht voor arbitrage, bemiddeling en juridische diensten blijft overeind (zie artikel 28, §1, 3° en 4° van de Overheidsopdrachtenwet).

De bestreden wettelijke bepalingen die voorwerp uitmaken van dit arrest betreffen de artikelen 28, § 1, 3° en 4°, en § 2, en 108, eerste lid, 2° van de wet inzake overheidsopdrachten van 17 juni 2016. Deze artikelen onttrekken de toewijzing van arbitrage- en bemiddelingsdiensten en bepaalde juridische diensten aan de plaatsingsregels.

De verzoekende partijen voeren aan dat de bovenvermelde wettelijke bepalingen een schending uitmaken van zowel artikel 10, 11 en 23 van de grondwet, als van het VWEU. Zij menen dat het gelijkheidsbeginsel, het zuinigheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en het redelijkheidsbeginsel geschonden zijn. Bovendien zijn zij eveneens van oordeel dat het Europese beginsel van het vrije verkeer van diensten geschonden is. Zij stellen in de eerste plaats dat de bestreden bepaling een verschil in behandeling invoert doordat zij zonder redelijke verantwoording de toewijzing van deze diensten voor onttrekt aan de plaatsingsregels in de bestreden wet.
Het Grondwettelijk Hof stelde hierover een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie.

Het Hof van Justitie was in het arrest van 6 juni 2019 (zaak C-264/18) van oordeel dat de bestreden wettelijke bepalingen wel degelijk verenigbaar zijn met het verdragsrecht. Volgens het Hof van Justitie zijn de in het geding zijnde arbitrage- en bemiddelingsdiensten en rechtskundige diensten, gelet op hun objectieve kenmerken, niet vergelijkbaar met de andere diensten die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn 2014/24/EU vallen, zodat de Uniewetgever redelijkerwijs vermocht te oordelen ze buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden.

Het Grondwettelijk Hof volgt in dit arrest volledig de visie van het Hof van Justitie en stelt bijkomend dat de bestreden wettelijke bepalingen evenmin een schending vormen van de artikelen 10 en 11 van de grondwet vermits er geen verschillende behandeling werd ingevoerd zonder redelijke verantwoording.