In casu had een inschrijver in zijn prijsverantwoording in het kader van het gevoerde prijsonderzoek aangegeven dat er een materiële vergissing zou gebeurd zijn met betrekking tot twee bepaalde posten.
Bij de ene post zou het handelen om een materiële vergissing doordat dezelfde eenheidsprijs werd overgenomen als voor de voorgaande post gezien beide posten woordelijk nagenoeg gelijkaardig werden benoemd, zijnde “gewapende riolering diameter 800” en “poreuze riolering diameter 800”. In de prijsverantwoording gaat de inschrijver tevens in op de prijslijst van de betreffende leverancier waaruit de werkelijke bedoeling van de inschrijver blijkt.
Bij de andere post zou het tevens handelen om een materiële vergissing doordat de prijs van de onderaannemer voor de verleturen verkeerd wel overgeschreven, zijnde 1.975 Euro per uur in plaats van de door de onderaannemer voorziene 975 Euro per uur. Dit zou duidelijk blijken uit de offerte van de onderaannemer.
De inschrijver stelt binnen de prijsverantwoording nog dat de werkelijke bedoeling eenvoudig te achterhalen is aan de hand van een globale analyse van de offerte, de offerte van de andere inschrijvers en de marktprijzen. Bijkomend geeft de inschrijver aan dat hij geen speculatief oogmerk heeft gezien het handelt om beperkte bedragen waarbij de posten geen impact hebben op de rangschikking. Bovendien was de prijs niet het enige gunningscriterium.
De aanbestedende overheid motiveert in het gunningsverslag echter dat zij van mening is dat het niet handelt om een materiële vergissing of een simpele rekenfout. Zij stelt dat deze fouten mogelijks wel verschrijvingen kunnen zijn, maar dat het niet kan worden gesteld dat hierover nauwelijks discussie mogelijk is en deze met een eenvoudige precisering kunnen worden rechtgezet. Bijkomend stelt de aanbestedende overheid dat geen aanknopingspunt terug te vinden is in de offerte van de werkelijke bedoeling van de inschrijver. De aanbestedende overheid stelt dat het een vermeende vergissing is in een onderdeel van de prijssamenstelling die enkel aan het licht is gekomen na het prijsonderzoek en het vragen van de prijstoelichting en prijsverantwoording. De offerte van de inschrijver wordt dan ook geweerd als zijnde substantieel onregelmatig.
De Raad van State gaat in het arrest over tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing. In haar beoordeling vertrekt de Raad vanuit de beoordelingsruimte waarover de aanbestedende overheid beschikt om uit te maken of het al dan niet aannemelijk is dat er sprake is van een materiële fout en of al dan niet duidelijk is wat de werkelijke bedoeling is van de inschrijver bij het begaan van de fout. Hierbij stelt de Raad uitdrukkelijk dat zij zich niet in de plaats van de aanbestedende overheid stelt.
De Raad vervolgt met te stellen dat geen enkele bepaling zich er tegen verzet dat zuiver materiële fouten die aan het licht komen tijdens het prijsonderzoek alsnog vastgesteld en verbeterd mogen worden. Hierbij dient de regeling inzake de verbetering van rekenfouten en zuiver materiële fouten gelezen te worden rekening houdend met de beginselen van gelijke behandeling en niet-discriminatie en de transparantieverplichting. De Raad stelt dat het begrip zuiver materiële fout in de offerte strikt moet worden geïnterpreteerd, maar dat de verschrijving of vergissing niet noodzakelijk moet blijken uit de offerte zelf. Essentieel lijkt dat de vergissing duidelijk tot gevolg heeft dat een resultaat in de offerte wordt bereikt dat in strijd is met het door de inschrijver beoogde resultaat. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel zal de aanbestedende overheid de gegevens moeten onderzoeken die door de inschrijver worden aangevoerd ter staving van zijn stelling dat het om een materiële fout handelt. Een dergelijke fout moet niet noodzakelijk van die aard zijn dat zij zich reeds bij een eerste oogopslag opdringt. Hierbij sluit het feit dat er nauwelijks discussie mag zijn over de betreffende fout niet uit dat de overheid pas na het onderzoek van de verstrekte toelichting vaststelt dat het om een dergelijke fout.
De Raad concludeert dan dat een dergelijke strikte interpretatie door de aanbestedende overheid van het begrip zuiver materiële fout het doel van verbod van wijzigingen van de offerte na indiening voorbij schiet. Een dergelijke strikte interpretatie heeft er volgens de Raad toe geleid dat de aanbestedende overheid zich niet uitspreekt over de waarachtigheid van de verantwoording zoals gegeven door de inschrijver.
Samengevat dient dan ook vastgesteld te worden dat de Raad vasthoudt aan de strikte interpretatie van het begrip zuiver materiële fout, doch dat deze strikte interpretatie niet kan verhinderen dat de aanbestedende overheid zorgvuldig dient te onderzoeken aan de hand van de offerte en de gegeven toelichting door de inschrijver wat de werkelijke bedoeling van de inschrijver was en of de vergissing/fout tot gevolg heeft dat een resultaat wordt bereikt in de offerte dat in strijd is met het door de inschrijver beoogde resultaat.