Wij werven aan ! Paralegal gezocht !
Functiebeschrijving:
U zal deel uitmaken van een gedreven team van 3 advocaten en medewerkers dat zich richt op overheidsopdrachten en ruimtelijke ordening met een focus op de juridische begeleiding en aansturing van overheidsprojecten. U zal meewerken aan projecten zoals de bouw van een nieuw casino en gemeentehuis in Middelkerke, een stadhuis in Roeselare, de Vlaamse wielerbaan en andere overheidsinfrastuctuur. Meer info vindt u op onze website: www.ddk-law.be
Uw rol bestaat erin om de advocaten inhoudelijk te ondersteunen bij hun taken. U behoudt het overzicht van de verschillende opdrachten binnen het kantoor; volgt de evoluties in de rechtsleer en rechtspraak; werkt mee op de dossiers en zorgt voor de externe communicatie (website, nieuwsbrief, webinar, …).
U werkt vanuit het kantoor in Sint-Antonius-Zoersel zodat u best in de buurt woont.
Competenties:
U bent afgestudeerd als bachelor rechtspraktijk;
U houdt ervan om in een kleine groep samen te werken en initiatief te nemen;
U bent betrokken en gedreven in uw job;
U bent goed in het analyseren van dossiers en wetgeving en behoudt het overzicht in complexe materie;
U kan zelfstandig werken op kantoor en neemt verantwoordelijkheid van de aan u toevertrouwde taken op;
U bent flexibel en past u gemakkelijk aan bij gewijzigde omstandigheden;
U kan goed om met office (word, powerpoint, …) en bent vertrouwd met sociale media.
Wij bieden:
Een aantrekkelijk salaris
Werken in een klein team waarvan u integraal deel zal uitmaken
Flexibiliteit en zelfstandigheid bij de uitoefening van de taken
Een aangename werkomgeving
Een gevarieerde jobinhoud
Interesse?
Stuur een motivatiebrief naar Veerle.Houvenaghel@ddk-law.be
DBFM-formule minder populair in Nederland

Bij het realiseren van grote, complexe projecten kiest de aanbestedende overheid de laatste 15 jaar vaak voor de figuur van het DBFM-contract (Design Build Maintain Finance). De aanbestedende overheid betaalt bij zulk contract voor een bepaalde dienstverlening en de opdrachtnemer zorgt hiervoor, ook al houdt dit in dat eerst een grootschalig bouwproject moet gerealiseerd. Een lange periode van onderhoud maakt eveneens deel uit van de verplichtingen van de opdrachtnemer. Deze contractvorm heeft dus in theorie bepaalde voordelen voor de opdrachtgevende overheid: de opdrachtnemer heeft een groot belang bij het welslagen van het project en de kosten voor de opdrachtgever kunnen lager zijn (ontwerp, bouw en onderhoud worden immers samen behandeld).
In Nederland kende de figuur tussen 2000 en 2015 populariteit: meerdere grote projecten werden via DBFM-contracten gerealiseerd en de rijksoverheid moedigde de toepassing van de figuur sterk aan. Een vroeg voorbeeld is de tweede Coentunnel, een snelwegtunnel onder het noordzeekanaal nabij Amsterdam, uit 2005 (open in 2013). Desondanks lijkt de figuur de laatste jaren bij onze noorderburen in te boeten aan populariteit. Verschillende vaktijdschriften, alsook de algemene dagbladen, berichten over problemen. Het gaat dan voornamelijk over meerkosten en vertragingen. Een luid voorbeeld is de nieuwe zeesluis van Ijmuiden (500 meter lang, 70 meter breed en 18 meter diep): grote vertraging en een meerkost van 100 miljoen euro.
Het is inderdaad zo dat de Nederlandse overheid volgens haar website de laatste jaren meer ingezet heeft op renovatie en ook de schoonmaak en beveiliging van gebouwen vaker opnieuw zelf voor rekening heeft genomen. De overheid erkende te willen bijleren en heroriënteren met betrekking tot DBFM, maar zei ook de figuur zeker niet af te voeren. Een onderzoek van Erasmus Universiteit Rotterdam in opdracht van Rijkswaterstaat (Ndl. Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) en ‘Bouwend Nederland’ en verschenen in oktober 2020 besluit dat DBFM-contracten doorgaans beter presteren dan andere contractsoorten en dat de problemen ook bij andere projecten kunnen spelen. Wel is er een duidelijke stelling dat DBFM geschikt is voor contracten tussen circa 200 en 400 miljoen euro met een beperkte complexiteit. Eerder onderzoek van ‘Neerlands diep’ (2016) naar het grote DBFM-project ‘A15 Maasvlakte-Vaanplein’ gaf al enkele aanbevelingen om DBFM goed te doen: integreer het project (beschouw bv. een noodzakelijke aanpassing aan het spoorwegnet niet als werken door derden); houd greep op het proces en werk vooraf een escalatieplan uit; onthoud dat stakeholdermanagement niet volledig uit te besteden valt en een opdrachtgever altijd een verantwoordelijkheid draagt. Naar aanleiding van het eerder vermelde onderzoek uit 2020 sprak de voorzitter van ‘Bouwend Nederland’ zich uit vóór DBFM-projecten evenwel met “graag aandacht voor duidelijkere afspraken over de risicoverdeling bij projecten, deze kwam in het verleden vaak te veel voor rekening van de opdrachtnemer.” Eerder dan een afvoeren van DBFM-contracten, zoals in bepaalde pers wordt geopperd, lijkt men bij de Nederlandse aanbestedende overheid aan te sturen op het leren uit ervaringen en de figuur doeltreffender inzetten.
Wat kan hiervan op Vlaanderen toegepast worden? Het kan niet helemaal uitgesloten worden dat DBFM-projecten onvoorziene uitdagingen ontmoeten en zo op vertragingen en meerkosten stuiten. Een algemene stopzetting van de DBFM-contracten lijkt dan ook niet rationeel. Wel kan men in Vlaanderen er goed aan doen om de aanwijzingen van het onderzoek in Nederland ernstig te bekijken. DBFM werkt vooral – zo leert de ervaring uit Nederland – bij een beperkte complexiteit van het project en een voldoende hoge investeringskost. Vlaanderen heeft wellicht iets te snel een beroep gedaan op de DBFM-formule, zijnde voor te kleine en te complexe projecten.
corona update : Raad van State wijst beroepen tegen sluiting horeca en avondklok kordaat van de hand

In tweede arresten van 30 oktober 2020 behandeld door de algemene vergadering van de Raad van State, zijnde nrs. 248.818 en 248.819 , verwerpt de algemene vergadering van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State twee vorderingen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid. Deze vorderingen zijn gericht tegen het ministerieel besluit van 18 oktober 2020 ‘houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken.
De eerste vordering betwist de sluiting van cafés en restaurants die in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus is opgelegd door ministeriële besluiten van 18, 23 en 28 oktober 2020. In deze zaak verwerpt de Raad van State vooreerst de zienswijze van verzoekster dat de minister van Binnenlandse Zaken niet de bevoegdheid had om de genomen maatregel uit te vaardigen. Ook verwerpt de Raad de kritiek die in essentie steunt op de schending van een aantal rechtsbeginselen zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, en de vrijheid van ondernemen van horeca-uitbaters.
De tweede vordering is gericht tegen de avondklok die door dezelfde ministeriële besluiten werd ingesteld. De Raad van State is van mening dat verzoekers niet doen aannemen dat de avondklok een aantal grondwetsbepalingen, de vrijheid van de persoon en het recht op de eerbiediging van het privéleven schendt. De Raad oordeelt ook dat verzoekers niet aannemelijk maken dat er voor de avondklok geen wettelijke grondslag zou zijn.
Corona update : nieuw ministerieel besluit van 18 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID–19 te beperken

I. OVERWEGINGEN
Het Besluit verwijst in haar aanhef naar adviezen van GEES en CELEVAL. De GEES is een groep van experten (inzake economie, statistiek, recht, sociale zaken, virologie en de zakenwereld) opgericht in april onder de regering Wilmes om België uit de coronacrisis te leiden. CELEVAL – de Evaluatiecel – is een gelijkaardige experten groep met overlappend ledenbestand die het in de zomer van GEES heeft overgenomen. Verder wordt in de aanhef verwezen naar de verklaringen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over de ernst van de toestand in Europa en over het feit dat tal van landen in de wereld grootschalige besmetting konden verhinderen door maatregelen met bewezen nut. Een verdere overweging in de aanhef tot het besluit is “dat op 13 oktober 2020 meer dan 10.000 besmettingen op één dag plaatsvonden”. Blijkbaar was dit voor sommigen een psychologische drempel om in actie te schieten.
Wat betreft de avondklok (het verbod zich tussen 00u en 5u in het openbaar te begeven) wordt expliciet verwezen naar de rol feesten en samenscholingen tijdens die uren: “dat de beperking van het gebruik van de openbare ruimte in de nachtelijke uren er voor zorgt dat in het bijzonder jonge mensen geen feestjes of bijeenkomsten kunnen organiseren op een moment dat ze doorgaans vrij uitgelaten na het nuttigen van drank, de alertheid verliezen om de noodzakelijke fysieke afstand van minstens 1,5 meter in acht te nemen”.
Wat betreft ‘social distancing’ (het afstand bewaren tot anderen) wordt aangegeven dat dit de regel is ten opzichte van elke medemens op elk moment, met uitzondering van 1 persoon per maand bij wie “de regels van de social distancing gedurende een bepaalde tijdsduur niet worden toegepast”. Zo zegt het besluit dat bepaalde activiteiten “leiden tot het aannemen van gedrag dat niet in overeenstemming is met de gouden regels, waaronder deze van de social distancing (eten in een restaurant, drinken in een bar, deelnemen aan familie-, studenten- of andere feesten, …); dat dit de reden is waarom de meeste inrichtingen waar dit soort activiteiten plaatsvinden, gesloten moeten worden”. In het bijzonder wordt ook dansen verboden tijdens verder nog toegelaten evenementen en horeca-activiteiten.
Wie in een grootstad het openbaar vervoer neemt, weet dat social distancing ook vandaag vaak fictie is. Een groot deel van de bevolking doet ook geen moeite dit na te leven. Dit bezwaar is opgenomen door de opstellers van het Besluit in hun overwegingen rond telewerk, wat opnieuw de regel wordt om de arbeid in België te organiseren.
Wat betreft de registratie van persoonsgegevens in het kader van covid-maatregelen vermeld het besluit: “dat het derhalve de taak is van de personen die deze gegevens verwerken om ze te beschermen door alle passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de gegevens te waarborgen, met name om ongeoorloofde toegang tot deze gegevens te voorkomen; dat zij daartoe onder meer rekening kunnen houden met de aanbevelingen die de Gegevensbeschermingsautoriteit op haar website heeft gepubliceerd”.
Het doel van deze maatregelen is volgens het ministerieel: het aantal ‘acute besmettingen’ verminderen, de intensieve zorg ontlasten, de wetenschappers die naar een vaccin zoeken meer tijd geven en ‘contact tracing’ (het opsporen waar iemand is besmet geraakt en met wie deze persoon sindsdien in contact kan gekomen zijn) vergemakkelijken.
II. MAATREGELEN
Het nieuwe ministeriële besluit bevat heel wat maatregelen waaronder :
Artikel 2, §2 voert het ‘telethuiswerk’ in als een principe behalve voor taken die noodzakelijkzijn voor de bescherming van de vitale belangen van de Natie en de behoeften van de bevolking. In bijlage wordt een lijst van deze essentiële taken toegevoegd. Art. 2, §2 verwijst naar de “Generieke gids om de verspreiding van COVID–19 op het werk tegen te gaan”, die ter beschikking wordt gesteld op de website van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, aangevuld met richtlijnen op sectoraal en/of ondernemingsniveau, en/of andere passende maatregelen die minstens een gelijkwaardig niveau van bescherming bieden”.
Art. 6 verplicht de restaurants en cafés om te sluiten doch geeft aan dat hotels en grootkeukens onder voorwaarden open blijven. Afhaalmaaltijden kunnen wel tot 22 uur. De wellnesscentra, zwembaden, casino’s en dergelijke vereisen registratie van de bezoekers (art. 9), dit geldt ook voor gemeenschappelijke sportlessen. Winkels blijven in regel open (art. 11). Gemeentelijke overheden beslissen of “kleine kermissen en markten, met uitzondering van de jaarmarkten, brocantemarkten, rommelmarkten, kerstmarkten en winterdorpen” worden toegelaten onder in het MB voorgeschreven voorwaarden (art.15). “Ieder huishouden mag maximum vier dezelfde personen per 14 dagen, kinderen jonger dan 12 jaar niet meegeteld, in huis ontvangen” (art.17, §2).
De verkoop van alcoholische dranken is verbonden vanaf 20 uur (artikel 12).
De avondklok wordt ingevoerd tussen 00.00 uur en 05.00 uur door artikel 16.
In regel geldt een maximum van 40 personen “in het kader van georganiseerde activiteiten op professioneel, cultureel, religieus, onderwijs-, verenigings- of sportief vlak” (art.17, §3) en een maximum van “400 personen mag evenementen en voorstellingen bijwonen, voor zover deze buiten worden georganiseerd met naleving” van specifieke voorwaarden (17, §5). Betogingen kunnen in principe zolang deze “plaatsvinden op de openbare weg, waar de social distancing kan worden gerespecteerd”met een maximum van 400 personen (17, §9).
Niet essentiële reizen naar België zijn in regel verboden (art.24).
Art. 26 stelt dat eenieder “de nodige maatregelen [neemt] om de naleving van de regels van social distancing te garanderen, in het bijzonder het behoud van een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon.” Deze oproep plaats het MB onder “hoofdstuk 9. – individuele verantwoordelijkheden”. Al sinds het officiële begin van de crisis in België in maart is social distancing in het openbaar door een substantieel deel van de bevolking niet ernstig genomen, het is maar de vraag op dit nu veranderen zal. Artikel 26 vermeldt uitzonderingen op social distancing waaronder: “personen die onder hetzelfde dak wonen” en “kinderen onderling tot de leeftijd van 12 jaar” (art.26, §2). “De bevoegde lokale overheden kunnen, in overleg met de bevoegde overheden van de gefedereerde entiteiten, aanvullende preventieve maatregelen nemen ten opzichte van deze voorzien in dit besluit. De burgemeester overlegt hieromtrent met de gouverneur.” (art. 30, §1, 2de lid).
Artikel 28 voert een mondmasterplicht in voor personen ouder dan 12 jaar op bepaalde plaatsen.
Eerste keer schorsing covid-19 maatregel door Raad van State

Prostitutie werd dit voorjaar – net als vele andere economische activiteiten – verboden bij koninklijk besluit in het kader van de bestrijding van het coronavirus. In juni echter werden de coronamaatregelen versoepeld en kon ook deze activiteit weer aanvangen. Door de opgemerkte activiteit van het virus in de hoofdstad deze laatste weken, kwam er opnieuw een vraag naar strengere maatregelen. Deze keer riep het federale niveau op tot acties op provinciaal niveau, waarna in Brussel een verordening van de Burgemeester van 28 september tot stand kwam die prostitutie opnieuw verbiedt. De verordening vermeldt de zorgwekkende situatie in Brussel en verbiedt prostitutie onder andere stellende dat deze activiteit een verhoogd risico op besmetting met zich meebrengt.
Een van de verzoekers geeft aan de enige bron van inkomsten te hebben uit prostitutie en deze activiteiten niet te kunnen verplaatsen naar een andere gemeente. De Raad besluit hierover dat de hoogdringendheid is aangetoond. De Raad van State stipt nadien aan dat artikel 121 van de Nieuwe Gemeentewet toelaat om op gemeentelijk vlak regels aan te nemen inzake prostitutie indien deze tot doel hebben de goede zeden of de openbare orde te vrijwaren. Ten deze heeft de verordening van de Burgemeester echter een ander doel, namelijk de volksgezondheid, waardoor deze strijdig is met de hogere norm. Overigens, aldus de Raad, tonen de stukken in het administratief het verband tussen prostitutie en de heropflakkering van het virus niet aan.
Het arrest us opvallend omdat tot nu toe de Raad van State alle andere vorderingen tegen corona-maatregelen had afgewezen. Bovendien maakt de Raad van State wel degelijk een koppeling tussen de verboden activiteit en de heropvlakkering van het virus. De federale overheid zal dus alle corona-besluiten afdoende moeten motiveren en aantonen dat er wel degelijk een band is tussen de maatregel en de verspreiding van het virus.
update corona : nieuw ministerieel besluit, overmacht en onvoorzienbare omstandigheden

Nieuw ministerieel besluit
In het staatsbad van 8 oktober 2020 verscheen het ministerieel besluit van 8 oktober 2020 houdende wijziging van het ministerieel besluit van 30 juni 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken. Hierin zijn de strengere coronamaatregelen opgenomen waaronder het sluitingsuur voor de cafés om 23 uur én de restaurants om 01.00 alsmede het samenscholongsverbod voor meer dan 4 personen.
Overmacht
Het wettelijk kader rond overmacht vinden we in het Burgerlijk Wetboek. Het BW poneert in artikelen 1147 en 1148: “De schuldenaar wordt, indien daartoe grond bestaat, veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, hetzij wegens niet uitvoering van de verbintenis, hetzij wegens vertraging in de uitvoering, wanneer hij niet bewijst dat het niet nakomen het gevolg is van een vreemde oorzaak die hem niet kan worden toegerekend, en hoewel er zijnerzijds geen kwade trouw is. Geen schadevergoeding is verschuldigd, wanneer de schuldenaar door overmacht of toeval verhinderd is geworden datgene te geven of te doen waartoe hij verbonden was, of datgene gedaan heeft wat hem verboden was.” In de rechtspraak en rechtsleer spreekt men vaak van een ‘onoverkomelijke hindernis ontoerekenbaar aan degene die zijn verbintenis niet nakomt’. Partijen kunnen echter in een overeenkomst een eigen regeling uitwerken. Indien een overeenkomst zelf bepalingen rond overmacht bevat, is het belangrijk na te gaan wat er precies wordt geregeld.
De huidige epidemie en de overheidsmaatregelen die genomen worden naar aanleiding ervan (tezamen gemakshalve aangeduid als ‘corona’) passen bij omschrijvingen van het begrip overmacht. Het is echter belangrijk om zich geval per geval af te vragen of ‘corona’ een specifieke verbintenis bemoeilijkt. Er kan ook onderhandeld worden over de uitvoering van de overeenkomst tijdens corona: wordt de overeenkomst aangepast, voor hoeveel maanden wordt deze aangepast, is het zinvol de overeenkomst uit te voeren op een later tijdstip. Een schuldeiser kan ook rechtsmisbruik plegen inder hij aandringt op de uitvoering van een overeenkomst. Tot deze conclusies kwamen A. HOET en S. VOET in hun bijdrage in het Rechtskundig Weekblad : “Overmacht door corona in contractuele relaties” (R.W. 2020-2021, 203).
Onvoorzienbare omstandigheden
In het kader van overheidsopdrachten bestaat de regeling inzake onvoorzienbare omstandigeden zoals bepaald in artkkel 38/9 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten (ook gekend als AUR).
Artikel 38/9 AUR bespreekt ‘onvoorzienbare omstandigheden in hoofde van de opdrachtnemer’ en de voorwaarden die dit artikel stelt om zich te kunnen beroepen op een herzieningsclausule, leunen aan bij het begrip overmacht doch zijn minder streng. Het volstaat dat er een onvoorzienbare omstandigheid is die de opdrachtnemer bij de indiening van de offerte of afsluiting van de overeenkomst niet kende en waardoor bij een belangrijk nadeel lijdt. In tegenstelling tot bij overmacht is de schuldenaar wel in staat om prestaties te leveren doch de uitvoering ervan is zwaarder dan oorpsronkelijk ingeschat omwille van een onvoorzienbare omstandigheid én hierdoor ontstaat tevens een belangrijk nadeel in hoofde van de schuldenaar. Een herziening kan bestaan uit een verlening van de termijn voor uitvoering of een verhoging van de prijs, of uitzonderlijk een andere vorm.
Deze zomer werd een wetsvoorstel ingediend in de Kamer door MR-parlementairen om de beroepen op dit artikel, die vaak voorkomen in de vorm van een vordering tot betaling van extra kosten, te beperken. Opmerkelijk in het wetsvoorstel is de datum 18 maart 2020 als de datum van inwerkingtreding (art. 5) wat retro-activiteit impliceert en artikel 3, §1, 2° dat de vergoeding van kosten beperkt tot “een eenmalige en forfaitaire vergoeding voor de kosten door de opdrachtnemer in het kader van de opdracht specifiek gemaakt met het oog op de naleving van alle hygiënische en sanitaire maatregelen”.
In september bracht de Raad van State afdeling wetgeving haar advies uit, waarin de Raad sterke vraagtekens plaatst bij dit voorstel. De Raad is voornamelijk kritisch over dit voorstel wat betreft de werking in de tijd en de beperking tot een eenmalige vergoeding zoals beschreven in artikel 3, §1, 2°. Deze laatste maatregelen kunnen volgens de Raad immers een inbreuk vormen op het gelijkheidsbeginsel en op het recht van eigendom vervat in art.1, eerste protocol EVRM. De Raad trekt in twijfel of financiële motieven in hoofde van de Belgische Staat zulke retroactieve maatregel kunnen billijken. De Raad stelt ook in vraag of de uitwerking van de forfaitregeling te verantwoorden valt in het licht van de veelheid aan mogelijke gevallen die deze regeling wenst te dekken. Ook de ruime macht verleend aan de uitvoerende macht ‘de Koning’ om de wet op te heffen, stuit op grondwettelijke bezwaren, aldus nog de Raad van State. Het voorstel is vandaag 9 oktober nog hangende in de Kamer en het zal nog moeten blijken welk vervolg het kent. De kans dat dit wetsvoorstel ook effectief wet wordt, lijkt ons niet groot.
Conclusie – eelke partij moet te goeder trouw handelen
In het algemeen kan dit artikel besloten worden met de boodschap dat deze pandemie zorgt voor vele moeilijkheden inzake nakoming en dat een trend zich vermoedelijk aftekenen zal in de rechtspraak erover. Handelen te goeder trouw en het vermijden van rechtsmisbruik bij de uitvoering van diens overeenkomsten staan zeker nu centraal. Enkel op die manier kan de corona-crisis overwonnen worden.
Het nieuwe regeerakkoord: overheidsopdrachten cruciaal in relanceplan
Het nieuwe regeerakkoord van 30 september 2020 stelt een ‘relance- en transitieplan’ voor België voorop. Na een bespreking van de uitdagingen waar ons land voor staat, wordt onder titel II, ‘Een welvarend land’, een plan voorgesteld dat ‘ons land een electroschok moet geven’. In het akkoord worden overheidsopdrachten als een cruciaal instrument voor deze plannen genoemd.
Vooraleerst spreekt men over de verbetering van de overheidsopdrachten: sociaal, milieuvriendelijk, transparant en effectief. De aanpassing van de wetgeving rond overheidsopdrachten wordt expliciet in het vooruitzicht gesteld. De verwijzing naar de sociale en milieuaspecten hoeft niet te verbazen en kadert in een Europese trend om overheidsopdrachten te gebruiken om beleid te voeren en gedrag te beïnvloeden inzake klimaat en duurzame ontwikkeling (dit sluit ook aan bij de SDG’s, de Sustainable Development Goals van de VN). De formateurs verwijzen echter ook expliciet naar het voorkomen van beroepen en vertragingen.
De wetgeving inzake overheidsopdrachten komt ook ter sprake binnen het thema ‘overheid en ambtenarenzaken’. Binnen een plan tot ‘afbouw van de administratieve lasten voor de burger en de ondernemingen’ spreekt men over ‘het implementeren van snellere vergunningsprocedures en smart contracts’. Het is duidelijk dat deze regering na de wijziging van het overheidsopdrachtenrecht in 2016 opnieuw over veranderingen spreekt. Of deze plannen een substantiële koerswijziging zullen betekenen ten opzichte van reeds bestaande trends, zal nog moeten blijken.
Casino-project Middelkerke voorgesteld

Het winnende project van het Bouwteam Nautilus (ontwerpers: ZJA, OZ, Delva en aannemers Democo en Furnibo) werd gekozen uit vier inschrijvingen. De investeringwaarde van het project bedraagt 41.000.000 euro (excl. BTW) met inbegrip van de heraanleg van het Epernayplein. Het casinogebouw bevat naast de speelruimte ook een evenementenzaal, restaurant/brasserie en een hotel. Het betreft een sterk landschappelijk project waarbij het grootste gedeelte van het gebouw zich onder de verhoogde zeedijk bevindt. Op die manier wordt het voorliggende plein, het nieuwe gebouw en de zeedijk ruimtelijk tot één geheel geïntegreerd. Het hotel in de vorm van een bolder vormt de landmark op het geheel.
De doorlooptijd was bijzonder strak:
17 juni 2019: start selectiefase
4 oktober 2019 : voorstelling van de 7 inschrijvers én hun referenties
12 november 2019 : selectie van 4 inschrijvers
30 januari 2020 : uitnodiging tot indiening van de offertes
1 juli 2020 : 4 weerhouden inschrijvers dienen de offerte in
10 juli 2020 : mondelinge toelichting offertes
9 september 2020 : gunning
Ons kantoor is bijzonder fier dat we hieraan mochten meewerken.
De foto’s zijn afgekomstig van de website van Zwarts en Jansma.
Grondwettelijk Hof bevestigt beroepsgeheim van de advocaat

Het Grondwettelijk Hof heeft bij een arrest van 24 september 2020 uitspraak gedaan over de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, ingesteld door de OBFG (de orde van Franstalige en Duitstalige balies), door de OVB (Orde van Vlaamse balies) en door het IAB (Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten) en anderen. De OBFG stelde een beroep tot vernietiging in van artikel 49 van de wet van 18 september 2017, de OVB van de artikelen 47, § 1, 2°, tweede zin, 49, tweede lid, en 52, eerste lid, van dezelfde wet en het IAB van artikel 5. De Raad van Europese balies kwam tussen, meldende “dat de bestreden bepalingen aanzienlijke repercussies hebben op de uitoefening van het beroep van advocaat.” In dit artikel wordt kort de impact van dit nieuwe arrest besproken met betrekking op het beroepsgeheim van de advocaat en witwasregels.
De witwaswet van 2017
De wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, kwam tot stand in het kader van internationale en Europese ontwikkelingen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van 6 juli 2017, wordt aangegeven dat de oude wet uit 1993 dient aangepast te worden in het licht van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 (de ‘vierde richtlijn’) en de aanbevelingen van de FAG, een financiële actiegroep van ministers uit 37 landen. Reeds toen werd de spanning tussen het verplicht melden van mogelijks problematische verrichtingen en het beroepsgeheim van advocaten overwogen, getuige de verwijzingen in de Memorie naar een arrest van het GwH van 23 januari 2008 (nr. 10/2008) waarin dit Hof delen van de oude wet vernietigt met betrekking tot deze kwestie en haar grondwetsconforme interpretatie geeft.
Art. 47, § 1, 2° van de nieuwe witwaswet van 2017 zegt in haar laatste zin: de “verplichting tot melding is eveneens van toepassing wanneer de cliënt beslist de voorgenomen verrichting niet uit te voeren”. Art. 49 beschrijft meldingsplichten voor personen die kennis hebben van informatie uit de vertrouwelijk relatie tussen een advocaat en diens cliënt.
Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 25 september 2020
Nu heeft het Hof een uitvoerig arrest geveld over de nieuwe wet en de reeks vernietigingsberoepen ertegen. Interessant voor deze bijdrage is alvast overweging B. 18 waarin het Hof besluit dat de “mededelingsplicht waarin is voorzien bij artikel 47, § 1, 2°, tweede zin, van de wet van 18 september 2017 zonder redelijke verantwoording is en dat zij dient te worden vernietigd in zoverre zij de advocaten betreft.” en overweging B.22.4 waarin het Hof zegt dat niets verantwoordt “dat een persoon die buiten de relatie tussen de advocaat en zijn cliënt staat, zelfs indien hij zelf een advocaat is, informatie met betrekking tot die cliënt aan de autoriteiten kan doorgeven.”
Het recht kent een duidelijke aanspreekpunt bij crisissen in de persoon van de federale minister van binnenlandse Zaken.
In de Corona-crisis klagen de experten over het gebrek aan éénheid in commando. De wetgever heeft echter duidelijk een crisismanager aangesteld in de persoon van de federale minister van binnenlandse zaken. Het artikel 4 van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming én de artikelen 181, 182, 187 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid verlenen deze minister ruime bevoegdheden. Hij kan alle maatregelen opleggen die noodzakelijk zijn om de crisis te beheren met inbegrip op opeisingen. Zelfs de tussenkomst van de regering of de Koning is niet vereist.
De praktijk die gegroeid is om enkel crisismaatregelen uit te vaardigen na overleg binnen de Nationale Veiligheidsraad betreft derhalve een politieke keuze én geen juridische noodwendigheid. Het is uiteraard belangrijk dat de minister van binnenlandse zaken over voldoende politiek draagvlak beschikt alvorens maatregelen op te leggen. Bij gebrek hieraan zal de minister immers ontslag moeten nemen. Daar staat wel tegenover dat de organisatie van een dergelijke Nationale Veiligheidsraad (welke een louter overlegorgaan betreft zonder juridische bevoegdheden) geen efficiënte crisisaanpak in de weg mag staan. Indien noodzakelijk voor de nationale veiligheid moet de minister alleen optreden eventueel met politieke rugdekking van enkel de premier. Zelfs dit laatste is juridisch geen vereiste.
De gedragsregels aan de bevolking tijdens de corona-crisis worden dan ook opgelegd door middel van ministeriële besluiten. Er zijn twee belangrijke M.B.’s uitgevaardigd, zijnde:
Ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken; welke nadien werd vervangen door:
Ministerieel besluit van 30 juni 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het corona COVID-19 te beperken.
Het ministerieel besluit van 30 juni 2020 wordt regelmatig aangepast. De laatste wijziging dateert van 28 juli 2020. Een gecoördineerde versie van dit ministerieel besluit kan teruggevonden worden in de justel-databank. We leggen een link onderaan dit artikel.
Deze ministeriële besluiten leggen onder meer de volgende maatregelen op:
grootte van de bubbel, zijnde beperkt tot de huisgenoten aangevuld met 5 personen;
Afstandsregel van 1,5 meter;
Verplichting tot het dragen van mondmaskers;
Regeling horeca;
Verbod/beperkingen aan evenementen;
Regeling op het werk;
Beperkingen aan reizen.
We voegen een link toe met het overzicht van alle maatregelen.
Er werden reeds enkele malen UDN-procedures ingeleid door de Raad van State. De Raad heeft deze telkens afgewezen. Volgens de Raad beschikt de bevoegde overheid over een zeer grote appreciatiemarge om crisismaatregelen te bevelen. We verwijzen naar het betreffende artikel op onze website.
Het ministerieel besluit verleent ook de machtiging aan de gouverneur en de burgemeesters om bijkomende maatregelen te nemen. Voor wat betreft de Politieverordering in de Provincie Antwerpen verwijzen we naar het ander artikel op onze webiste.
Raad van State treedt (voorlopig) niet op tegen Corona-maatregelen – update : Raad van State blijft rechtspraak trouw

De Raad van State heeft bij arrest nr. 247.452 van 27 april 2020 de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingediend op 21 april 2020 door de NV Andreas Stihl e.a. verworpen. Deze vordering was ingleid tegen het ministerieel besluit van 17 april 2020 dat de toelating gaf aan de tuincentra en doe-het-zelf zaken om te heropenen vanaf 18 april 2020 terwijl dit voor vakhandelaren niet is toegelaten. Dit arrest werd reeds becommentarieerd op onze webiste. De Raad van State is van oordeel dat de overheid over een zeer grote discretionaire bevoegdheid beschikt om de corona-crisis te bestrijden.
Met zijn arrest nr. 248.039 van 9 juli 2020 verwerpt de Raad van State de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid die de vzw Internationale Vakbeurs van het Meubel Brussel en de bv Alter Expo tegen artikel 12 van het ministerieel besluit van 30 juni 2020 ‘houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken’ hebben ingesteld. Deze bepaling laat hen niet toe om (indoor)beurzen met meer dan 400 personen te organiseren. De Raad van State wijst deze vordering af omdat de uiterst dringende noodzakelijkheid niet is aangetoond. Ten aanzien van de activiteiten die op 1 september 2020 zouden kunnen terug opstarten, verwijst de Raad naar het beslissingsmoment op 15 juli 2020. Voor de langere termijn stelt de Raad van State dat niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat de dalende trend van besmettingen en overlijdens door het virus, zoals die bij het nemen van het bestreden besluit gold, keert en dat een tweede besmettingsgolf zich manifesteert, zoals ook in het bestreden besluit wordt overwogen. Dit laatste scenario deigt inmiddels werkelijkheid te worden.
Bij arrest nr. 247.939 van 26 juni 2020 wijst de Raad van State de vordering tot schorsing af die ingesteld was tegen het ministerieel besluit van 5 juni 2020 waarbij de sluiting van de speelautomatenhallen bevolen werd. De Raad is van oordeel dat niet voldaan is aan de voorwaarde van de uiterst dringende noodzakelijkheid. Wat meer in het bijzonder het financieel nadeel betreft dat beide verzoekende vennootschappen, die speelautomatenhallen uitbaten, daardoor lijden, stelt de Raad van State vast dat in de bestreden handeling bepaald wordt dat die inrichtingen tot en met 30 juni gesloten zijn en dat de raadsman van de verzoekende partijen op de terechtzitting van 23 juni uitgelegd heeft dat zijn cliëntes tot nog toe “standhouden”.
Bij arrest nr. 247.689 van 1 juni 2020 verwerpt de Raad van State de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid die aandeelhouders instelden tegen de bepaling in het koninklijk besluit nr. 4 van 9 april 2020 die voorziet in bijzondere bepalingen inzake het verloop en de organisatie van (buitengewone) algemene aandeelhoudersvergaderingen van vennootschappen. De Raad van State is van oordeel dat niet is voldaan aan de schorsingsvoorwaarde van het voorhanden zijn van een uiterst dringende noodzakelijkheid. Het beroep wordt afgewezen omdat de verzoekende partijen niet voldoende diligent optraden. De Raad van State oordeelde dat zij hebben getalmd om de schorsingsvordering in te stellen wat niet verzoenbaar is met de vereiste van de uiterst dringende noodzakelijkheid. Evenmin tonen de verzoekende partijen met concrete elementen aan dat de door hen aangevoerde schadelijke gevolgen een dermate urgentie vertonen dat er sprake is van spoed.
Bij arrest nr. 247.620 van 26 mei 2020 verwerpt de Raad van State de vordering tot schorsing die bezitters van een tweede verblijf instelden tegen het ministerieel besluit dat hen verbood zich naar dit tweede verblijf te verplaatsen en er te verblijven. Vastgesteld werd dat het verbod intussen ongedaan is gemaakt.
Bij de arresten nrs. 248.131 en 248.132 van 10 augustus 2020 verwerpt de Raad van State de vorderingen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid die door uitbaters van nachtwinkels werden ingesteld tot schorsing van de federale maatregel, in het kader van de bestrijding van de heropflakkering van het coranavirus SARS-CoV-2, om het sluitingsuur van de nachtwinkels te vervroegen tot 22.00 uur. De Raad van State oordeelt dat de maatregel een deugdelijke grondslag vindt in de vastgestelde toename van het aantal besmettingen, meer dan voorheen in de jongere leeftijdscategorieën, en het algemeen vastgestelde risico van het ontstaan van een “alternatief nachtleven” na het sluitingsuur van de horeca, waarbij het gebruik van alcohol die kan worden aangeschaft in de nachtwinkels een belangrijke rol speelt. De maatregel wordt op het eerste gezicht niet onevenredig bevonden met het vooropgestelde doel, namelijk te vermijden dat na de sluiting van de horeca feestelijke activiteiten op de openbare weg worden voortgezet, waarbij voorts alcohol wordt geconsumeerd, waardoor de na te leven maatregelen van social distancing teloorgaan en aldus de beheersing van de gezondheidscrisis in het gedrang komt. In ddeze arresten maakt de Raad een inhoudelijke beoordeling van de bestreden maatregelen in tegenstelling tot bij de volgende arresten van 13 augustus 2020.
In de arresten nrs. 248.144 en 248.145 van 13 augustus 2020 verwerpt de Raad van State de vorderingen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid die door uitbaters van shishabars werden ingesteld tot schorsing van de federale maatregel, in het kader van de bestrijding van de heropflakkering van het coranavirus SARS-CoV-2, om het individueel en collectief gebruik van waterpijpen in voor het publiek toegankelijke plaatsen te verbieden. De vorderingen worden verworpen omdat de verzoekende partijen de uiterste hoogdringendheid ervan niet aantonen. De verzoekende partijen die zich in hoofdzaak beroepen op een financieel-economisch nadeel, overtuigen er niet van dat het voortbestaan van hun zaak wezenlijk wordt bedreigd door de maatregel die sinds 25 juli 2020 enkel het “gebruik” van de waterpijp onder meer in hun inrichting verbiedt en vooralsnog slechts geldt tot 31 augustus 2020. Zij brengen geen concrete en verifieerbare cijfergegevens aan die aannemelijk maken dat zij niet kunnen wachten op een uitspraak over de gewone procedure.
De Raad van State heeft op donderdag 13 augustus 2020 uitspraak gedaan over drie zaken die bij hoogdringendheid zijn ingesteld tegen de politieverordening die de gouverneur van de provincie Antwerpen op 29 juli 2020 heeft afgekondigd om de verdere verspreiding van het coronavirus COVID-19 te bestrijden. De Raad van State verwerpt in arresten nrs. 248.140, 248.141, 248.142 deze drie zaken. Een inwoner van de provincie Antwerpen slaagt er, in de eerste zaak, niet in om aan te tonen dat zijn persoonlijke belangen door de bestreden maatregelen fundamenteel worden aangetast. De voorwaarde van de dringende noodzakelijkheid wordt niet voldoende aangetoond. De uiteenzetting was zeer summier. De tweede zaak gaat over een zaakvoerder van verscheidene horecazaken in het Antwerpse die niet aantoont dat het faillissement van één van zijn ondernemingen dreigt door de aanvullende maatregelen die de gouverneur heeft afgekondigd. De Raad van State herhaalt hierbij zijn rechtspraak dat een financieel nadeel in beginsel herstelbaar is én dat moet aangetoond worden dat het beweerde financiële nadeel door de omvang ervan en/of door de persoonlijke toestand van de betrokkene, een zodanige betreurenswaardige of onherroepelijke impact heeft dat die met zich meebrengt dat zonder uitstel uitspraak moet worden gedaan over de wettigheid van de bestreden bestuurshandeling. Vervolgens stelt de Raad vast dat in het verzoekschrift dit bewijs niet wordt geleverd. De horeca-uitbater krijgt trouwens een veeg uit de pan waar de Raad in het arrest heeft opgenomen dat het verziekschrift op dit punt weinig samenhangend en doordacht is. In een derde zaak, aangespannen door verscheidene fitnesscentra, stelt de Raad van State vast dat de nieuwe politieverordening van de gouverneur van 5 augustus 2020 toelaat dat deze inrichtingen onder naleving van bepaalde veiligheidsvoorwaarden terug de deuren mogen openen. De verzoekende partijen hebben verklaard dat zij in de gegeven omstandigheden niet langer aansturen op de schorsing van de eerdere politieverordening van 29 juli 2020.
Nieuwe Wielerpiste in Heusden-Zolder voorgesteld

De nieuwe wielerpiste wordt de tweede overdekte wielerpiste in Vlaanderen (naast Eddy Merckx in Gent) die UCI gehomoleerd is voor wedstrijden. Het betreft een samenwerking tussen Sport Vlaanderen, het circuit Heudsen-Zolder, de gemeente Heusden-Zolder en de Provincie Limburg (Limburg sterk merk). Al deze partners zijn verenigd in de VZW Sportcomplex Vlaanderen/Heusden-Zolder.
De opdracht is toegewezen aan het team “Wielerdroom” bestaande uit : Avapartners en DBV-architecten als ontwerpers, Vanhout en Houben als aannemers, Sweco als studiebureau en Velotrack international als pistebouwer.
De initiatiefnemer voor dit project betreft voormalig geletrui-drager Marc Wauters.
Plannen voor nieuw stadhuis van Roeselare voorgesteld

In juni 2019 werd een procedure opgestart om een ontwerpteam aan te stellen. De beslissing veel reeds in maart net voor de Corona-crisis. In de selectiefase waren er ongeveer 20 kandidaten. Hiervan werden er vier geselecteerd die een offerte mochten indienen. De offerte van ontwerpteam van B-architecten (B-architecten, Bressers Erfgoed, Arcadis en Arne Deruyter) werd als beste beoordeeld.
Het organisatieconcept staat helemaal in functie van ontmoeten en dienstverlening naar de burger. Tegelijk is het ontwerp ambitieus en innovatief op vlak van duurzaamheid.
Architecturaal maakt het concept de verbinding tussen het historische stadhuis aan de Grote Markt en de Botermarkt waar het bestaande gedeelte plaats zal maken voor de nieuwbouw. Op die manier worden verleden en heden met elkaar verbonden. Het stadhuis komt op die maner ook opnieuw aan de Grote Markt te liggen.
De beelden betreffen de wedstrijdontwerpen van het bovenvermelde ontwerpteam.
Versterking gezocht voor ons team

Ons kantoor is op zoek naar een advocaat-stagiair (eerste jaar) met belangstelling voor publiek recht (overheidsopdrachten en ruimtelijke ordening). De kandidaat moet graag werken in een klein team van 5 personen waarbij zelf initiatief moet worden genomen. Een brede belangstelling is zeker een troef.
Interesse ? Mail uw cv en motiviatie naar dirk@dekeusteradvocaten.be
Raad van State verwerpt UDN tegen heropening doe-het-zelf zaken en tuincentra – Overheid beschikt over de meest ruime discretionaire bevoegdheid om de crisis aan te pakken

De Raad stelt zich allereerst pragmatisch op ten aanzien van allerhande procedure-elementen en excepties die werden opgeworpen. Deze worden allemaal afgewezen.
De Raad neemt ook een andere houding aan dan het Auditoraat. Uit perberichten is gebleken dat de Auditeur de ingeroepen middelen wel gegrond achtte doch op grond van een belangenafweging had geadviseerd om de vordering te verwerpen. De Raad volgt hierin niet en gaat over tot een beoordeling van de drie ingeroepen middelen.
Het eerste middel is genomen uit een schending van het gelijkheidsbeginsel, zoals vervat in artt. 10 en 11 van de Grondwet. In antwoord hierop stelt de Raad van State onder meer dat de bevoegde minister in het licht van de dringende bestrijding van een ongeziene en meest ernstige (internationale) gezondheidscrisis waarmee België zich geconfronteerd ziet, over de meest ruime discretionaire beoordelingsbevoegdheid beschikt. De Raad vindt het niet onredelijk dat de overheid deze keuze heeft gemaakt ten einde de thuisblijfverplichting draaglijker te maken door zelf klussen in huis en tuin beter mogelijk te maken, zonder dat daarbij massaal veel nieuwe verplaatsingen zouden ontstaan. De Raad verwijst meermaals naar het CELEVAL-advies.
Het tweede middel Iroept de verzoekende partij een schending in van het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur en beginselen van behoorlijke regelgeving. De Raad formuleert hierbij enkele algemene principes inzake de rechtszekerheid. Het rechtszekerheidsbeginsel houdt in dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk moet zijn zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip dat de handeling wordt verricht en de overheid daarvan niet zonder objectieve en redelijke verantwoording mag afwijken. De rechtszekerheid vereist evenwel niet dat elk begrip dat in een verordenende bepaling voorkomt (of de onderdelen ervan), wordt gedefinieerd, noch vereist het genoemde beginsel dat in de betrokken reglementaire bepaling of, te dezen, in de aanhef de interpretatie ervan wordt opgenomen of verduidelijkt. Het beginsel van de rechtszekerheid sluit voorts niet uit dat over de interpretatie van een wettelijke of verordenende bepaling betwisting kan bestaan. De begrippen “de doe-het-zelfzaken met een algemeen assortiment die hoofdzakelijk bouwgereedschap en/of bouwmaterialen verkopen” en “de tuincentra en boomkwekerijen die hoofdzakelijk planten en/of bomen verkopen” worden door de Raad niet dermate vaag en algemeen of van die aard beoordeeld zodat de rechtszoekende niet kan uitmaken wat hiermee wordt bedoeld. Daarbij komt dat, gegeven het algemene sluitingsverbod dat als regel is blijven gelden op 17 april 2020, uitzonderingen op die regel beperkend moeten worden geïnterpreteerd zodat op het eerste gezicht niet meteen valt in te zien dat een gespecialiseerd vakhandelaar niet redelijkerwijze kan beoordelen of zijn handelszaak al dan niet een doe-het-zelf zaak is die een algemeen assortiment aanbiedt waarbij dan nog het hoofdaccent op bouwmaterialen en/of bouwgereedschap wordt gelegd dan wel een tuincentrum/boomkwekerij dat/die hoofdzakelijk planten of bomen verkoopt en aldus met voldoende precisie de omvang van zijn rechten en verplichtingen kan bepalen of de gevolgen van zijn handelingen kan voorzien. Een loutere verwijzing naar de media volstaat niet om daaruit af te leiden dat er bij de interpretatie en de rechtstoepassing op het terrein door de handhavende besturen noemenswaardige problemen zijn ontstaan.
In het derde middel wordt de schending van het algemeen beginsel van vrijheid van handel en nijverheid ingeroepen. De Raad verwijst naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (zie bv. GwH 27 april 2017, nr. 46/2017, punt B.5.2. en GwH 21 december 2017, nr. 150/2017, punt B.11.5), waarin is bevestigd dat dit recht niet absoluut is en door de wetgever kan worden eperkt. De vrijheid van handel en nijverheid mag niet als een absolute vrijheid worden opgevat. In casu is er een voldoende wettelijke regeling die tot gerechtvaarigd doel heeft de een zeer ernstige gezondheidscrisis te bestrijden.. Er wordt verwezen naar het eerste middel.
Zonder ons uit te spreken over de inhoud van de uitspraak moet worden vastgesteld dat de Raad er ondanks de corona-crisis is in gelukt om op een snelle manier de rechtsbescherming te organiseren. Het verzoekschrift is neergelegd op 21 april 2020 én op 27 april 2020 is er een uitvoering en inhoudelijk sterk gemotiveerd arrest uitgesproken. Dit verdient onmiskenbaar een pluim. Zoals ook in het verleden reeds het geval was, biedt de UDN-procedure voor de Raad van State een efficiënte bescherming tegen overheidsoptreden..
Hieronder vindt u een link naar het arrest :
http://www.raadvanstate.be/arr.php?nr=247452
Corona : overzicht van de wetgeving – update 25 april 2020 – KB nr. 15 betreffende tijdelijk moratorium voor ondernemingen

KB nr.15 betreffende tijdelijk moratorium voor ondernemingen
In het staatsblad van 24 april 2020 verscheen het Koninklijk besluit n° 15 betreffende de tijdelijke opschorting ten voordele van ondernemingen van uitvoeringsmaatregelen en andere maatregelen gedurende de COVID-19 crisis. Het betreft een verwacht genummerde koninklijk besluit waarbij tijdelijk bescherming wordt geboden aan ondernemingen tegen de onmogelijkheid om ingevolge van de corona-crisis aan de financiële verplichtingen te voldoen. Er werd gekozen voor een wettelijke maatregel die algemeen van toepassing is op ondernemingen in de zin van Boek XX WER die getroffen zijn door de gevolgen van de COVID-19 epidemie of pandemie. De regeling betekent een tijdelijk moratorium waarbij elke onderneming als schuldenaar, in beginsel, beschermd is tegen bewarend en uitvoerend beslag en faillietverklaring (en gerechtelijke ontbinding).
Voorwaarden:
Het tijdelijk moratorium wordt toegekend aan alle ondernemingen die vallen onder het toepassingsgebied van Boek XX van het Wetboek van economisch recht die aan de volgende voorwaarden voldoen:
de continuïteit is bedreigd door de verspreiding van de COVID-19 epidemie of pandemie en haar gevolgen;
de onderneming was niet in staking van betaling op 18 maart 2020
Inhoud van de maatregelen:
Behalve op onroerende goederen, kan geen bewarend of uitvoerend beslag worden gelegd en geen enkel middel van tenuitvoerlegging worden aangewend of voortgezet op de goederen van de onderneming, voor alle schulden van de onderneming. Er geldt een uitzondering voor bewarend beslag op zee- en binnenschepen wat wel mogelijk blijft.
Ondernemingen kunnen niet op dagvaarding failliet worden verklaard of gerechtelijk worden ontbonden tenzij op initiatief van het openbaar ministerie of van een specifiek daartoe aangesteld voorlopig bewindvoerder overdracht Een onderneming kan echter wel instemmen. het het faillissement. Er kan geen overdracht onder gerechtelijk gezag worden bevolen.
De betalingstermijnen zoals voorzien in een gehomologeerd reorganisatieplan (opgesteld in het kader van een procedure gerechtelijke reorganisatie) worden verlengd met de duur van de opschorting;
Bestaande overeenkomsten (gesloten vóór inwerkingtreding van het besluit) kunnen niet éénzijdig, noch gerechtelijk ontbonden worden wegens wanbetaling. Deze regeling geldt niet voor arbeidsovereenkomsten.
De verplichting om binnen de maand na de staking van betaling aangifte te doen van faillissement wordt opgeschort gedurende de termijn van de wettelijke opschorting. Uiteraard kan de onderneming nog wel aangifte doen van een faillissement.
Er geldt een afwijkende regeling voor nieuwe kredieten verstrekt tijdens de duur van de opschorting. Het risico op aansprakelijkheid in geval van faillissement wordt beperkt.
Controle door de Voorzitter van de Ondernemingsrechtbank:
Er wordt voorzien in een bijzondere procedure zoals in kort geding bij de voorzitter van de ondernemiongsrechtbank. Elke belangrhebbende kan een vordering inleiden indien de onderneming niet zou voldoen aan de voorwaarden. De Voorzitter houdt daarbij onder meer rekening met de vraag of ten gevolge van de COVID-19 epidemie of pandemie de omzet of activiteit van de schuldenaar sterk is gedaald, of er volledig of deels beroep is gedaan op economische werkloosheid en of de overheid bevel heeft gegeven tot sluiting van de onderneming van de schuldenaar, alsook met de belangen van de verzoeker.
duur van de opschorting
Het moratorium geldt tussen de datum van publicatie, zijnde 24 april 2020
KB nr. 12 van 21 april 2020 met betrekking tot de verlenging van de termijnen van de rechtspleging voor de Raad van State en de schriftelijke behandeling van de zaken
Het KB nr. 2 heeft de termijnen en procedures voor de gewone rechtbanken en hoven aangepast omwille van de corona-crisis. Dit genummerd koninklijk besluit voert een vergelijkbare regeling in voor de Raad van State.
De termijnen die vervallen tussen 9 april en 3 mei 2020 worden verlengd tot 30 kalenderdagen na deze periode (artikel 1)
UDN-procedures kunnen ook zonder zitting in beraad worden genomen (artikel 2). Andere procedures kunnen eveneens zonder terechtzetting in beraad worden genomen indien partijen hiermee akkoord gaan.
Procedurestukken kunnen ook per e-mail worden verstuurd.
MB op dringende maatregelen geactualiseerd
In het Staatsblad van 17 april 2020 (tweede editie) werd het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, aangepast. De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende:
de doe-het-zelfzaken met een algemeen assortiment die hoofdzakelijk bouwgereedschap en/of bouwmaterialen verkopen, de tuincentra en boomkwekerijen die hoofdzakelijk planten en/of bomen verkopen en de groothandels bestemd voor professionelen, maar enkel ten gunste van deze laatsten, mogen terug open.
de scholen mogen nieuw pedagogisch materiaal ter beschikking stellen van de leerlingen thuis.
de maatregelen worden verlengd tot 3 mei 2020
Een ritje te paard wordt ook weer toegelaten.
De gecoördineerde versie vindt u hieronder.
KB nr. 6 met betrekking tot de verkiezingen voor de Hoge Raad voor Justitie
Koninklijk besluit nr. 6 van 16 april 2020 betreffende uitstel in de aanstelling van de leden van de Hoge Raad voor de Justitie (B.S. 17 april 2020) stelt de verkiezingen voor de Hoge Raad voor de Justitie uit naar september 2020.
KB nr. 5 met betrekking tot seizoensarbeid
Koninklijk besluit nr. 5 van 9 april 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 5°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II), met het oog op de aanpassing van bepaalde regels die van toepassing zijn in de land- en tuinbouwsector (B.S. 20 april 2020) versoepelt de regels inzake seizoensareid in de land- en tuinbouwsector tot 31 december 2020.
KB nr. 4 met betrekking tot mede-eigendom en vennootschapsrecht
Het Koninklijk besluit nr. 4 houdende diverse bepalingen inzake mede-eigendom en het vennootschaps- en verenigingsrecht in het kader van de strijd tegen de Covid-19 pandemie (B.S. 9 april 2020) bevat de volgende principes:
lDe algemene vergaderingen van mede-eigenaars zoals bedoeld in de artikelen 577-3 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, die niet kunnen doorgaan omwille van de veiligheidsvoorschriften gerelateerd aan het Covid-19 pandemie gedurende in de periode tussen 9 april en 3 mei 2020 moeten worden gehouden binnen vijf maanden na het verstrijken van deze periode, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid van artikel 577-6, § 11, van het Burgerlijk Wetboek. In het geval van uitstel van de algemene vergadering, wordt de duur van de mandaten van de bij besluit van de algemene vergadering benoemde syndici en leden van de raden van mede-eigendom die aflopen binnen de in het eerste artikel bedoelde periode, van rechtswege verlengd tot de eerstvolgende algemene vergadering die na deze periode wordt gehouden.
Voor vzw’s en vennootschappen geldt de keuze om hun reeds bijeengeroepen of vóór 3 mei bijeen te roepen algemene vergadering gewoon te laten doorgaan op de geplande datum, weliswaar langs elektronische of schriftelijke weg, en met handhaving van het stem- en vragenrecht van de aandeelhouders en leden. Het vragenrecht dient in beginsel ook schriftelijk te worden georganiseerd. De vennootschappen en verenigingen kunnen hun algemene vergadering, of die nu al bijeengeroepen is of niet, ook uitstellen naar latere datum (tot 10 weken na de uiterste datum die, in de meeste gevallen, is vastgelegd op 30 juni). Die optie hangt samen met het verlengen van een reeks wettelijke termijnen voor indiening van de officiële stukken. Tot slot wordt nog verduidelijkt dat vergaderingen van het bestuursorgaan geldig schriftelijk of langs elektronische weg gehouden kunnen worden.
KB nr. 3 met betrekking tot de strafprocedure
Koninklijk besluit nr. 3 van 9 april 2020 houdende diverse bepalingen inzake strafprocedure en uitvoering van straffen en maatregelen in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (B.S. 9 april 2020) bevat een aantal afwijkingen ten opzichte van de normale werking voor de periode van 9 april 2020 tot 3 juni 2020.
De behandeling van heel wat procedures voor de KI in graad van hoger beroep worden schriftelijk behandeld
De verjaring van de strafvordering én van de straffen wordt opgeschord.
Strafuitvoeringsrechtbanken kunnen zetelen in de gerechtsgebouwen waarbij enkel de raadsman wordt gehoord.
Het wordt mogelijk voor bepaalde gevangen om een onderbreking te krijgen van de strafuitvoering in de corona-periode. Deze onderbreking schort de straf wel op e niet kwijtgescholden.
KB nr. 2 met betrekking tot de termijnen in burgerlijke procedures.
Koninklijk Besluit nr. 2 van 9 april 2020 met betrekking tot de verlenging van de verjaringstermijnen en de andere termijnen om in rechte te treden, alsmede de verlenging van de termijnen van de rechtspleging en de schriftelijke behandeling voor de hoven en rechtbanken (B.S. 9 april 2020) bevat twee grote principes voor de actuele dossiers bij de hoven en de rechtbanken.
Alle termijnen van rechtspleging (o.m. conclusietermijnen) die vervallen tussen 9 april 2020 en 3 mei 2020 worden met één maand verlengd tot 3 juni 2020.
De zaken tot 3 juni 2020 die voor behandeling zijn vastgesteld, worden in beginsel schriftelijk in beraad genomen indien de partijen conclusies hebben opgesteld. De zaak kan enkel uitgesteld worden of toch publiek behandeld eventueel via videoconferentie indien alle partijen akkoord gaan. Indien enkel een beperkt aantal partijen een mondelinge behandeling vragen, beslist de rechter autonoom.
KB nr. 1 met betrekking tot de GAS-Boete van 250 euro voor het niet-naleven van de crisis-maatregelen – wankele juridische basis
In het Staatsblad van 7 april 2020 werd het Koninklijk Besluit nr. 1 gepubliceerd betreffende de bestrijding van de niet-naleving van de dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken door de invoering van gemeentelijke administratieve sancties.
Dit KB op basis van de bijzondere machtenwet geeft een wettelijke basis aan de administratieve geldboete van 250 Euro. Hiertoe doet de Koning een beroep op de GAS-wet. Artikel 1 van dit besluit stelt het volgende:
In afwijking van artikel 2, § 1, van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, kan de gemeenteraad in zijn reglementen of verordeningen ook voorzien in een administratieve sanctie die bestaat uit een administratieve geldboete voor de inbreuken bedoeld in artikel 187 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, in de mate dat deze betrekking hebben op een weigering of verzuim zich te gedragen naar de maatregelen die met toepassing van artikel 182 van deze wet zijn bevolen.
Deze administratieve sanctie is niet van toepassing op een overtreder die minder dan 18 jaar oud is of onder het statuut van verlengde minderjarigheid valt of onbekwaam verklaard is.
Hierbij willen we onmidellijk de volgende juridische opmerking maken. De administratieve geldboete kan enkel worden opgelegd in die gemeenten die hiertoe eerst een gemeentelijk reglement stemmen. Daarenboven kan de geldboete pas opgelegd worden vanaf 7 april 2020, zijnde de datum van publicatie. . Zo zal het mogelijk zijn dat in één gemeente wel een Gas-boete kan worden opgelegd en in een andere gemeente niet. De vraag stelt zich dan ook of dit werkbaar zal blijken in de praktijk. Indien een politiecontrole zich verplaatst, zal deze zich steeds moeten afvragen of in die gemeente wel een GAS-boete bestaat.
Het KB voorziet dat de sacntionerend ambtenaar de administratieve geldboete oplegt en tevens in een procedure om bezwaar aan te tekenen bij de politierechtbank. De onmiddellijke betaling kan enkel mits akkoord van de betrokkene worden opgelegd (artikel 10, §1 en verder de artikelen 10 tot 13). De ganse regeling tot onmiddellijke inning hangt dus volledig af van het akkoord van de overtreder wat deze regeling bijzonder zwak maakt.
De ganse regeling inzake de boete van 250 euro staat dan ook juridisch op losse schroeven. De regering had beter een autonome administratieve boete uitgewerkt met een onmiddellijke inning. Ook was men in elk geval beter eens langs gegaan bij de Raad van State voor advies.
Vlaamse maatrelegen inzake de huurmarkt
Het Besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 2020 houdende maatregelen voor de private en sociale huurmarkt ten gevolge van de maatregelen genomen door de Nationale Veiligheidsraad vanaf 12 maart 2020 inzale het coronavirus (B.S. 31 maart 2020) bevat de volgende principes.
De Vlaamse regering schorst tijdelijk de uitvoering van alle gerechtelijke beslissingen tot uithuiszetting.
De Vlaamse regering heeft ook beslist dat huurcontracten op een minder formele manier verlengd kunnen worden wegens buitengewone omstandigheden. Tijdens de coronacrisis volstaat onder meer een e-mail.
Deze maatregelen gelden tot de Einddatum van de civiele noodsituatie voor de volksgezondheid, zijnde 17 juli 2020.
Export van geneesmiddelen noodzakelijk voor de behandeling van de SARS-CoV-2 pandemie wordt verboden
In het Staatsblad van 6 april 2020 werd de beslissing van de Administrateur-generaal van het FAGG gepubliceerd houdende diverse dringende maatregelen betreffende specifieke geneesmiddelen, ter bestrijding van tekorten van geneesmiddelen in het kader van de SARS-CoV-2 pandemie. Deze beslissing verbiedt om bepaalde geneesmiddelen en grondstoffen nog te exporteren naar het buitenland. De administrateur-generaal nam deze beslissing in uitvoering van het koninklijk besluit van 24 maart 2020 houdende bijzondere maatregelen ter bestrijding van tekorten van geneesmiddelen in het kader van de SARS-CoV-2 pandemie.
MB op dringende maatregelen gecoördineerd
Het Ministerieel besluit houdende wijziging van het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, heeft de volgende gecoördineerde versie tot en met het staatsblad van 17 april 2020.
Hieronder vindt u een gecoördineerde versie:
Artikel 1 § 1. De handelszaken en de winkels zijn gesloten, met uitzondering van :
-de voedingswinkels, met inbegrip van nachtwinkels;
– de dierenvoedingswinkels;
– de apotheken;
– de krantenwinkels;
– de tankstations en de leveranciers van brandstoffen;
– de telecomwinkels, met uitsluiting van winkels die enkel accessoires verkopen, maar enkel voor noodgevallen, waarbij ze slechts één klant per keer mogen ontvangen en dit op afspraak;
– de winkels voor medische hulpmiddelen, maar enkel voor noodgevallen, waarbij ze slechts één klant per keer mogen ontvangen en dit op afspraak;
– de doe-het-zelfzaken met een algemeen assortiment die hoofdzakelijk bouwgereedschap en/of bouwmaterialen verkopen;
– de tuincentra en boomkwekerijen die hoofdzakelijk planten en/of bomen verkopen;
– de groothandels bestemd voor professionelen, maar enkel ten gunste van deze laatsten.
De nodige maatregelen moeten getroffen worden om de regels van social distancing te respecteren, in het bijzonder het behoud van een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon.
§ 2. De toegang tot grootwarenhuizen, doe-het-zelfzaken met een algemeen assortiment, tuincentra, boonkwekerijen alsook groothandels bestemd voor professionelen kan enkel plaatsvinden overeenkomstig de volgende modaliteiten :
– maximum 1 klant per 10 vierkante meter gedurende een periode van maximum 30 minuten;
– in de mate van het mogelijke wordt individueel gewinkeld.
§ 3. Kortingsacties zijn verboden in alle handelszaken en winkels die overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid open mogen blijven, behalve indien deze acties reeds beslist of in uitvoering waren vóór 18 maart 2020.
§ 4. Voedingswinkels mogen open blijven volgens de gebruikelijke dagen en uren.
Nachtwinkels mogen geopend blijven vanaf het gebruikelijke openingsuur tot 22u00.
§ 5. De markten zijn verboden, behalve voedselkramen die onontbeerlijk zijn voor de voedselvoorziening in gebieden die geen commerciële voedselinfrastructuren hebben.
§ 6. De inrichtingen die behoren tot de culturele, feestelijke, recreatieve, sportieve en horecasector worden gesloten. Het terrasmeubilair van de horecasector moet naar binnen gebracht worden.
In afwijking van het eerste lid mogen de hotels en aparthotels open blijven, met uitzondering van hun eventuele restaurants, vergaderzalen en recreatiefaciliteiten.
Levering van maaltijden en maaltijden om mee te nemen zijn toegestaan
.Art. 2. Telethuiswerk is verplicht bij alle niet essentiële bedrijven, welke grootte zij ook hebben, voor alle personeelsleden wiens functie zich ertoe leent.
Voor de functies waar telethuiswerk niet kan toegepast worden, moeten de bedrijven de nodige maatregelen nemen om de naleving van de regels van social distancing te garanderen, in het bijzonder het behoud van een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon. Deze regel is eveneens van toepassing op het vervoer georganiseerd door de werkgever.
De niet essentiële bedrijven die in de onmogelijkheid zijn om voormelde maatregelen te respecteren, moeten sluiten.
Art. 3. De bepalingen van artikel 2 zijn niet van toepassing op bedrijven van de cruciale sectoren en de essentiële diensten, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit, met inbegrip van producenten, leveranciers, aannemers en onderaannemers van goederen, werken en diensten die essentieel zijn voor de uitvoering van de activiteit van deze bedrijven en deze diensten.
Deze bedrijven en diensten zijn echter gehouden om, in de mate van het mogelijke, het systeem van telethuiswerk en de regels van social distancing toe te passen.
Art. 4. Het openbaar vervoer blijft behouden. Het dient op zo’n wijze georganiseerd worden teneinde de regels van social distancing te garanderen, in het bijzonder het behoud van een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon.
Art. 5. “Worden verboden :
1° de samenscholingen;
2° de privé- en publieke activiteiten van culturele, maatschappelijke, feestelijke, folkloristische, sportieve en recreatieve aard;
3° de ééndaagse schooluitstappen;
4° de meerdaagse schooluitstappen;
5° de activiteiten in het kader van jeugdbewegingen, op en vanaf het nationaal grondgebied;
6° de activiteiten van de erediensten.
In afwijking van het eerste lid, worden toegestaan :
– begrafenisceremonies, maar enkel in aanwezigheid van maximaal 15 personen, met een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon en zonder de mogelijkheid van blootstelling van het lichaam;
– burgerlijke huwelijken, maar enkel in het bijzijn van de echtgenoten, hun getuigen en de ambtenaar van de burgerlijke stand;
– religieuze huwelijken, maar enkel in het bijzijn van de echtgenoten, hun getuigen en de bedienaar van de eredienst;
– religieuze plechtigheden die zijn opgenomen met de bedoeling ze via alle beschikbare kanalen te verspreiden en die alleen met maximaal 10 personen plaatsvinden, met inbegrip van de personen die voor die opname verantwoordelijk zijn, met het behoud van een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon, en voor zover de plaats van eredienst tijdens de opname voor het publiek gesloten blijft;
– buitenwandelingen met de leden van de familie die onder hetzelfde dak wonen in gezelschap van een andere persoon, alsook de beoefening van een individuele fysieke activiteit dan wel met de familieleden die onder hetzelfde dak wonen of telkens met een zelfde vriend, en dit alles met respect van een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon;
ritten te paard, en dit enkel met het oog op het welzijn van het dier en met een maximum van twee ruiters.
Art.6. De lessen en activiteiten in het kleuter-, lager en secundair onderwijs worden geschorst.
Opvang wordt echter verzekerd.
De scholen mogen nieuw pedagogisch materiaal ter beschikking stellen van de leerlingen thuis.
De internaten, opvangtehuizen en permanente opvangtehuizen blijven open.
Hogescholen en universiteiten werken enkel via afstandsonderwijs, met uitzondering van de stages voor de studenten die een bijdrage kunnen leveren aan de zorg.
Art. 7. Niet essentiële reizen vanuit België zijn verboden.
Art. 8. De personen zijn ertoe gehouden thuis te blijven. Het is verboden om zich op de openbare weg en in openbare plaatsen te bevinden, behalve in geval van noodzakelijkheid en omwille van dringende redenen zoals :
– om zich te begeven van en naar de plaatsen waarvan de opening toegelaten is op basis van de artikelen 1 en 3;
– om toegang te hebben tot bankautomaten en postkantoren;
– om toegang te hebben tot medische zorgen;
– om tegemoet te komen aan familiale noden, zoals een bezoek brengen aan de partner of kinderen in het kader van co-ouderschap;
– om bijstand en zorgen te voorzien voor oudere personen, voor minderjarigen, voor mindervalide personen en voor kwetsbare personen;
– om te zorgen voor dieren;
– om de professionele verplaatsingen uit te voeren, met inbegrip van het woon-werkverkeer;
– om de verplaatsingen in het kader van vrijwilligerswerk binnen een bedrijf van een cruciale sector of een essentiële dienst zoals bedoeld in artikel 3 uit te voeren, met inbegrip van het woon-werkverkeer;
– om de activiteiten bedoeld in artikel 5, tweede lid uit te oefenen;
om de verplaatsingen uit te voeren in het kader van artikel 6.
Art8bis. Onverminderd artikel 3, tweede lid, worden de nodige maatregelen genomen om de naleving van de regels van social distancing te garanderen, in het bijzonder het behoud van een afstand van minstens 1,5 meter tussen elke persoon voor alle activiteiten die zijn toegestaan door dit besluit. Deze maatregelen zijn echter niet van toepassing op de personen die onder hetzelfde dak wonen.
Art. 9. In het kader van de toepassing van de maatregelen voorgeschreven door dit besluit en voor zover de operationele behoeften het vereisen, worden de afwijkingen van de bepalingen betreffende de organisatie van de arbeids- en rusttijden voorgeschreven door Deel VI, Titel I van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten toegelaten voor de geldigheidsperiode van dit besluit.
Art. 10. § 1. Inbreuken op de bepalingen van de artikelen 1, 5, 8 en 8bis worden beteugeld met de straffen bepaald door artikel 187 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.
§ 2. De bedrijven bedoeld in artikel 2 die, na het voorwerp uitgemaakt te hebben van een eerste vaststelling, nog steeds de verplichtingen inzake social distancing niet respecteren, zullen het voorwerp uitmaken van een sluitingsmaatregel.
Art. 11. De overheden van bestuurlijke politie zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
De politiediensten hebben als opdracht toe te zien op de naleving van dit besluit, zo nodig door het uitoefenen van dwang en geweld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 37 van de wet op het politieambt.
Art. 12. Het ministerieel besluit van 18 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID – 19 te beperken, wordt opgeheven.
Art. 13. De maatregelen voorzien in dit besluit zijn van toepassing tot en met 3 mei 2020.
In afwijking van het eerste lid, is de maatregel voorzien in artikel 5, eerste lid, 4° van toepassing tot en met 30 juni 2020
Vlaanderen neemt maatregelen inzake buitenschoolse kinderopvang
In het Staatsblad van 3 april 2020 verscheen het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 april 2020 tot bestrijding van de negatieve gevolgen van het Covid-19 virus voor de gezinnen en de organisatoren in de buitenschoolse opvang, in de opvang van zieke kinderen en in de preventieve gezinsondersteuning
Wet op de staatswaarborg voor kredieten aan ondernemingen
De wet van 27 maart 2020 tot machtiging van de Koning om een staatswaarborg te verstrekken voor bepaalde kredieten in de strijd tegen de gevolgen van het coronavirus en tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut en toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen (B.S. 30 maart 2020), verleent een machtiging aan de Koning om een staatswaarborg te verstrekken aan kredieten bij financiële instellingen. De staatswaarborg wordt beperkt tot kredieten die verstrekt worden aan levensvatbare niet-financiële bedrijven, kmo’s, zelfstandigen en non-profit organisaties. Er is een plafond voorzien van 50 miljard euro.
Deze wet is uitgevoerd in het koninklijk besluit van 14 april 2020 tot toekenning van een staatswaarborg voor bepaalde kredieten in de strijd tegen de gevolgen van het coronavirus (B.S. 15 april 2020).
Bijzondere machten gelden niet belastingen en sociale zekerheidsbijdragen
De fractievoorzitters van 10 partijen hebben een wetsvoorstel neergelegd op 21 maart 2020 (Parl. St. Kamer 2019/2020, DOC 55, 1104/001) dat machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus Covid-19. Dit machtigingsvoorstel houdt in dat de Koning bij besluit maatregelen kan treffen waarbij de Koning bestaande wetten kan opheffen, aanvullen of wijzigingen zelfs in aangelegenheden die door de Grondwet aan de wetgever zijn voorbehouden (artikel 5, §2). Hieraan kunnen strafsancties worden verbonden.
Het wetsvoorstel houdt zich strikt aan de voorwaarden die de Raad van State en het Grondwettelijk Hof (zie o.m. Arbitragehof nr. 32/2000, 21 maart 222 en nr. 124/2002, 10 juli 2002) in het verleden hebben uitgewerkt voor bijzondere machten. De uitzonderlijke omstandigheden worden goed omschreven. De bijzondere machten gelden slechts voor een korte periode, zijnde 3 maanden met de mogelijkheid om éénmaal te verlengen met drie maanden (artikel 7, §1). De betreffende koninklijke besluiten moeten binnen het jaar bij wet worden bekrachtigd. Bij gebrek hieraan worden de koninklijke besluiten geacht nooit te hebben bestaan (artikel 7, §2).
De machtiging aan de Koning wordt omschreven in artikel 5 §1 en houdt in dat de Koning maatregelen kan nemen om de verdere verspreiding van het virus tegen te gaan waaronder de handhaving van de volksgezondheid en de openbare orde; maatregelen inzake logistieke en opvangcapaciteit; beschermingsmaatregelen voor de getroffen finaciële en economsche sectoren; maatregelen om de continiïteit van de economie, de financiële stabiliteit van het land en de marktwerking te garanderen; de consument te beschermen; aanpassingen door te voeren in het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht; termijnen in lopende gerechtelijke of administratieve procedures te schorsen; maatregelen te nemen om de werking van de rechterlijke instanties en de Raad van State aan te passen en zich te schikken naar beslissingen genomen door Europese instanties.
De machtiging geldt echter niet voor het aanpassen van de grondslag en de tarieven van de belastingen en sociale zekerheidsijdragen (artikel 4). Bovendien mogen de koninklijke besluiten geen afbreuk doen aan de koopkracht van de gezinnen en aan de bestaande sociale bescherming (artikel 3). Een beperkte terugwerkende kracht tot 1 maart 2020 wordt toegelaten (artikel 2, §2).
De regering Wilmes II zal dus wel geld kunnen uitgeven om de coronacrisis te bestrijden maar geen maatregelen kunnen treffen om bijkomende inkomsten te generen. Een ontsporing van de begroting kan dan ook via de bijzondere machten niet worden tegengegaan.
De Raad van State verleende advies op 25 maart 2020 (advies 67.142/AV). In dit advies verwijst de Raad van State naar de rechtsgrond voor de bijzondere machten, zijnde artikel 105 van de Grondwet. Vervolgens stelt de Raad van State vast dat het westvoorstel voldoet aan de voorwaarden die de Raad had gesteld aan bijzondere machten in het advies van 31 mei 1996. De Raad wijst er wel op dat de konklijke besluiten genomen op basis van de bijzondere machten de bevoegdheidsverdelende regels én hogere rechtsnormen waaronder het EVRM-verdrag moeten respecteren. Er werd opgemerkt dat ook de Senaat het wetsvoorstel moet goedkeuren. Daarnaast formuleerde de Raad van State een groot aantal legistieke opmerkingen waaronder dat een deel van de bepalingen ook door de Senaat moet worden goedgekeurd. Het wersvoorstel wordt op grond hiervan op een aantal plaatsen verduidelijkt en opgesplitst in twee verschillende wetten.
De pleinaire vergadering keurde het wetsvoorstel goed op 26 maart 2020; de Senaat op 27 maart 2020.
De Wetten van 27 maart 2020 die machtiging verleenen aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 werden gepubliceerd in het Staatsblad op 30 maart 2020.
Overbruggingsrecht voor zelfstandigen
In het Staatsblad van 24 maart 2020 verscheen de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunstige van zelfstandigen.
Kappers moeten nu ook sluiten
Het ministerieel besluit van 24 maart houdende wijziging van het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken heeft de betreffende bepaling geschrapt (B.S. 25 maart 2020)
Minister van volksgezondheid kan de verkoop van geneesmiddelen beperken en/of reguleren
Het kinklijk besluit van 24 maart 2020 houdende bijzondere maatregelen ter bestrijding van tekorten van geneesmiddelen in het kader van de SARS-CoV-2 pandemie (B.S. 25 maart 2020) geeft een machtiging aan de federale minister van volksgezondheid om de verkoop van geneesmiddelen te reguleren. Zo kan de verkoop van geneesmiddelen in de apotheek worden beperkt.
Mondmaskers en ander medisch materiaal enkel nog op voorschrift
Ministerieel besluit van 23 maart 2020 (B.S. 20 maart 2020) houdende bijzondere maatregelen in het kader van de SARS-CoV-2 pandemie op grond van boek XVIII van het Wetboek van economisch recht bpaalt dat de verkoop van bepaalde medische hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen voortaan enkel is toegelaten door vergunde apotheken voor zover deze zijn voorgeschreven door een gezondheidszorgbeoefenaar. Hieronder vallen onder meer de FFP2 en FFP3 mondmaskers.
Eerste steunmaatregelen in Vlaanderen voor horeca en handel
Het besluit van de Vlaamse regering van 15 maart 2020 tot toekenning van steun aan ondernemingen die verplicht moeten sluiten ten gevolge van de maatregelen van de Nationale Veiligheidsraad van 12 maart 2020 inzake het coronavirus (B.S. 19 maart 2020) voorziet in 4000 euro steun voor horecazaken en 2000 euro steun voor handelszaken die in het weekend moeten sluiten. De bijkomende sluitingspremie bedraagt 160 euro per verplichte sluitingsdag die samenvalt met een normale openingsdag en wordt toegekend vanaf 4 april 2020. Hierbij gelden de openingsdagen die gangbaar waren de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit.
Handgels
Aporthekers mogen voortaan zelf handgels op de markt brengen die minstens 70 % alcohol bevatten doch deze enkel aan beoefenaars actief in de gezondheidszorg verkopen (Koninklijk Besluit van 8 maart 2020 betreffende het bereiden en het op de markt brengen van handalcoholgels voor menselijke hygiëne in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het Covid-19, B.S. 20 maart 2020).
Tegoedbonnen
Het ministerieel besluit van 19 maart 2020 betreffende de terugbetaling van opgezegde pakketreizen (B.S. 20 maart 2020) bepaalt dat de organisatoren van pakketreizen die moeten geannuleerd worden omwille van de corona-crisis aan hun klanten een tegoedbon mogen aanbieden als compensatie. Er is geen verplichting tot terugbetaling
Het ministerieel besluit van 19 maart 2020 betreffende de privé- en publieke activiteiten van culturele, maatschappelijke, festieve, folkloristische, sportieve en recreatieve aard (B.S. 20 maart 2020) bepaalt dat de organisatoren van afgelaste evenementen een tegoedbon mogen afleveren in de plaats van terugbetaling van het ticket op voorwaarde dat het evenement later kan worden georganiseerd.
Bijzondere machten voor de Waalse en Brusselse regering
In het staatsblad van 18 maart 2020 (derde editie) werden de decreten gepubliceerd tot toekenning aan de Waalse Regering in het kader van de gezondheidscrisis Covid-19. De Waalse regering heeft inmiddels reeds verschillende beslissingen genomen op basis van de bijzondere machten.
In het staatsblad van 20 maart 2020 werd de Ordonnantie om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis Covid-19 gepubliceerd. U treft bovendien een gecoördineerde versie.
Bijkomende crisismaatregelen
In het Staatsblad van 23 maart 2020 (derde editie) werd het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken gepubliceerd.
Europese Commissie maakt weg vrij voor staatssteun
In een verklaring van 17 maart 2020 heeft de vicevoorzitter van de Commissie, zijnde Margrethe Vestager, een ontwervoorstel ter kennis gebracht dat een tijdelijke kaderregeling zal inhouden voor staatssteun ter ondersteuning van de economie in de context van de uitbraak van COVID-19.
Er worden vier soorten van steun mogelijk: 1) rechtstreekse subsidies en selectieve elstingsvoordelen met een maximaal bbedrag van 500.000 Euro 2) staatsgaranties voor leningen die bedrijven bij banken afsluiten 3) gesubsidieerde overheidsleningen aan bedrijven 4) waarborgen voor banken die steun naar de reële economie kanaliseren.
Overheidsopdrachten
We krijgen veel vragen van aanbesteders hoe ze moeten omgaan met de melding van de opdrachtnemers dat zij de overheidsopdracht (in hoofdzaak voor werken) zullen onderbreken.
We hebben een aparte rubriek op onze website over de overheidsopdrachten.
Nieuwe regering
Het ontslag van de vorige en de aanstelling van de nieuwe federale regering verscheen in het Staatsblad van 18 maart 2020.
Ministeriële Besluiten van 13 maart 2020
De crisismaatregelen van de Federale regering zijn in eerste instantie beperkt tot twee ministeriële besluiten van de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken.
In een eerste ministerieel besluit van 13 maart 2020 houdende de afkondiging van de federale fase betreffende de coördinatie en het beheer van de crisis coronavirus COVID-19 werd op gemotiveerde wijze de federale fase van het nationaal noodplan afgekondigd.
In een tweede ministerieel besluit van 13 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken werd inmiddels opgeheven door het ministerieel besluit van 18 maart 2020 (zie boven).
Grondwettelijk Hof vernietigt de wet die de duur van de kerncentrales verlengt.

Het Grondwettelijk Hof vernietigt de wet die de industriële elektriciteitsproductie door de kerncentrales Doel 1 en Doel 2 tot in 2025 verlengt, op basis van de antwoorden die het Hof van Justitie van de Europese Unie had gegeven op prejudiciële vragen die waren gesteld.
Volgens het Grondwettelijk Hof had de aanneming van de wet moeten worden voorafgegaan door een milieueffectbeoordeling en een raadpleging van het publiek over het principe van de verlenging van de centrales en over de gevolgen van die verlenging inzake moderniserings- en beveiligingswerkzaamheden, alsook door een grensoverschrijdende beoordeling. Ook de milieueffecten hadden vooraf moeten worden beoordeeld, rekening houdend met de potentiële gevolgen van de wet voor beschermde gebieden. Gelet op het bestaan van een ernstig risico van onderbreking van de elektriciteitsbevoorrading van het land, handhaaft het Hof de gevolgen van de vernietigde wet evenwel tot het aannemen van een nieuwe wet, uiterlijk op 31 december 2022.
(= persbericht van het Grondwettelijk Hof)
Grondwettelijk Hof verwijst mobiliteitsvergoeding naar de juridische prullenmand wegens schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
Het Grondwettelijk Hof ziet een ongelijke behandeling tussen werknemers zonder bedrijfswagen wiens loon volledig wordt belast én werknemers die een mobiliteitsvergoeding genieten waardoor een deel van hun loon niet wordt belast:
Wat betreft de in het eerste onderdeel van het middel vervatte grief, volgens welke zonder redelijke verantwoording een verschil in behandeling wordt ingevoerd tussen de werknemers die de mobiliteitsvergoeding niet genieten en wier loon in zijn geheel is onderworpen aan de fiscale en sociale bijdragen, en de werknemers die een vrij te besteden financiële vergoeding ontvangen die op fiscaal en sociaal vlak bevoorrecht is, volstaat het niet aan te geven dat « als er al sprake is van discriminatie tussen werknemers, deze niet haar oorsprong vindt in dit ontwerp tot instelling van een mobiliteitsvergoeding maar dat die dan het gevolg is van het feit dat er ook werknemers met en werknemers zonder bedrijfswagen zijn en dat aan die realiteit niet kan worden voorbijgegaan » (DOC 54-2838/003, p. 24), daar de mobiliteitsvergoeding wezenlijk afwijkt van het wettelijk stelsel van de bedrijfswagen, aangezien een voordeel in natura, dat naar de aard ervan doelgericht is, wordt vervangen door een voordeel in geld, waarvan de aanwending niet noodzakelijk doelgericht is.
Prettig Eindejaar en een Schitterend 2020 toegewenst !
Prosit Neujahr !
Dirk De Keuster Uschi Steurs Charlotte Ehlinger Patrick Vandevelde Veel Houvenaghel
Grondwettelijk Hof herstelt recht van burgers om op treden namens de gemeente of de provincie. Milieustakingsvorderingen kunnen weer.

Krachtens artikel 194 van het Gemeentedecreet en artikel 187 van het Provinciedecreet konden inwoners in rechte optreden namens respectievelijk de gemeente of de provincie, indien de gemeente of de provincie ten onrechte zou nalaten dit zelf te doen. De inwoners treden dan niet op in eigen naam, maar enkel uit naam en als vertegenwoordiger van de gemeente. Deze artikelen maakten voor individuele burgers een mogelijkheid uit om het rechterlijk toezicht op onwettige handelingen te activeren. Vooral bij milieustakingsvorderingen werd deze mogelijkheid vaak gebruikt.
De Vlaamse decreetgever wilde komaf maken met deze praktijk van milieustakingsvorderingen en schafte deze mogelijkheid af respectievelijk in het decreet lokaal bestuur van 22 december 2017 én het decreet van 6 juli 2018 tot wijziging van het Provinciedecreet. Deze wijziging werd voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof wegens een schending van artikel 23 van de Grondwet, zijnde het recht op een menswaardig leven wat het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu inhoudt. De afschaffing zou afbreuk doen aan het stand still-beginsel.
Het Hof volgt deze redenering en stelt dat de opheffing van artikel 194 van het Gemeentedecreet en artikel 187 van het Provinciedecreet een aanzienlijke vermindering betekent van het bestaande beschermingsniveau en dat dit enkel verantwoord kan worden aan de hand van redenen die verband houden met het algemeen belang.
Het Grondwettelijk Hof kon in de twee arresten echter geen redenen van algemeen belang aanvaarden en nam geen enkel van de argumenten van de Vlaamse Regering aan.
Het Hof besloot dan ook dat de bestreden artikelen wel degelijk een schending uitmaken van artikel 23 van de Grondwet.